ECLI:NL:RBDHA:2021:7575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
SGR 20/4002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verlenging inburgeringstermijn en oplegging boete wegens niet tijdig voldoen aan inburgeringsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had verzocht om verlenging van de inburgeringstermijn, welke op 2 februari 2020 afliep. De minister had dit verzoek afgewezen en daarnaast een boete van € 1.250,- opgelegd wegens het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de minister heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete verlaagd tot € 1.000,-. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 juni 2021 heeft eiseres haar situatie toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat persoonlijke omstandigheden, zoals de zorg voor haar kinderen en haar schoonvader, het voor haar onmogelijk maakten om tijdig in te burgeren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar geen verwijt treft voor het niet tijdig inburgeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de rapportage van een arts mocht gebruiken als basis voor de afwijzing van het verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de inburgeringstermijn niet heeft verlengd en de boete heeft opgelegd, en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4002

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: S.D. Smedes),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: P. Slagter).

Procesverloop

In het besluit van 17 maart 2020 (primair besluit I) heeft verweerder het verzoek van eiseres om verlenging van de inburgeringstermijn afgewezen.
In het besluit van 31 maart 2020 (primair besluit II) heeft verweerder eiseres een boete van
€ 1.250,- opgelegd wegens het niet tijdig voldoen aan haar inburgeringsplicht en bepaald dat zij het van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) geleende geld aan DUO moet terugbetalen.
In het besluit van 5 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete vastgesteld op € 1.000,-. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 21 juli 2020 heeft verweerder het bestreden besluit aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 4 juni 2021. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat ging vooraf aan het bestreden besluit en hoe luidt het bestreden besluit?
1.1
Verweerder heeft in de brief van 27 februari 2017 aan eiseres medegedeeld dat zij inburgeringsplichtig is en vóór 2 februari 2020 moet voldoen aan deze plicht.
1.2
Op 5 september 2019 is het verzoek van eiseres ontvangen om verlenging van de inburgeringstermijn.
1.3
Op 11 september 2019 heeft verweerder eiseres kenbaar gemaakt dat zij een gedeeltelijke vrijstelling krijgt van de inburgeringsplicht. Eiseres krijgt vrijstelling voor het examenonderdeel Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA). Zij hoeft daarom voor dit onderdeel geen examen te doen.
1.4
Verweerder heeft in de brief van 4 februari 2020 medegedeeld dat hij het voornemen heeft om eiseres een boete van € 1.250,- op te leggen, omdat uit gegevens van DUO blijkt dat eiseres niet tijdig is ingeburgerd.
1.5
Op 9 maart 2020 heeft een arts van Argonaut een adviesrapportage (hierna: de rapportage) verzonden aan verweerder over de (mantel)zorg van de schoonvader van eiseres. De rapportage vermeldt dat op basis van de aangeleverde informatie niet geconcludeerd kan worden dat eiseres vanwege mantelzorg een periode van tenminste drie aaneengesloten maanden geen onderwijs heeft kunnen volgen.
2.1
In primair besluit I heeft verweerder het verzoek van eiseres om verlenging van de inburgeringstermijn afgewezen.
2.2
In primair besluit II heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 1.250,- en bepaald dat eiseres haar lening moet terugbetalen aan DUO.
2.3
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft het standpunt gehandhaafd dat het eiseres verwijtbaar is dat zij niet op tijd is ingeburgerd. Het verzoek tot verlenging van de inburgeringstermijn is namelijk afgewezen en eiseres was niet voor 2 februari 2020 ingeburgerd. Verweerder heeft de opgelegde boete wel verlaagd tot € 1.000,-, nu eiseres een vrijstelling heeft voor het examenonderdeel ONA.
2.4
Verweerder heeft het bestreden besluit op 21 juli 2020 aangevuld door alsnog ook te beslissen op het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de rapportage, op het standpunt dat er geen reden bestaat voor verlenging van de inburgeringsperiode.
Wat voert eiseres in beroep aan?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Ten onrechte heeft verweerder haar geen verlenging van de inburgeringstermijn verleend en haar een boete opgelegd. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij de conclusie uit de rapportage op zich niet betwist. Zij voert echter aan dat het vanwege haar persoonlijke omstandigheden onmogelijk was om onderwijs te volgen en tijdig in te burgeren. Eiseres en haar partner werken en studeren fulltime. Toen haar schoonvader in het behandelcentrum was opgenomen, moest eiseres in de weekenden in haar eentje voor de kinderen zorgen. Haar partner verbleef in de weekenden namelijk bij zijn zieke vader.
Wat zijn de regels?
4. Het wettelijke kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1
De rechtbank stelt voorop dat het bericht van verweerder van 21 juli 2020 aangemerkt dient te worden als een wijziging van en aanvulling op het bestreden besluit, waarbij alsnog expliciet gemotiveerd wordt beslist op het bezwaar tegen primair besluit I. De rechtbank zal, met instemming van partijen, deze aanvulling van het bestreden besluit meenemen in haar beoordeling.
5.2
De rechtbank overweegt dat partijen het niet eens zijn over de vraag of verweerder de inburgeringstermijn terecht niet heeft verlengd en of de boete vanwege niet tijdig inburgeren terecht is opgelegd aan eiseres.
5.3
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat verweerder de rapportage ten grondslag heeft mogen leggen aan de afwijzing van het verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn. Uit de rapportage blijkt niet dat het voor eiseres, vanwege de zorg aan haar schoonvader, onmogelijk was om gedurende een onafgebroken periode van drie maanden onderwijs te volgen.
5.4
De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar geen verwijt treft dat zij niet binnen de inburgeringstermijn is ingeburgerd. De stelling van eiseres dat zij minder tijd had om te studeren omdat zij in de weekenden voor de kinderen moest zorgen vanwege het verblijf van haar echtgenoot bij zijn vader vindt de rechtbank daarvoor onvoldoende. Hoezeer de rechtbank ook begrip heeft voor de situatie van eiseres, komt het voor eigen rekening en risico dat zij vanwege deze keuzes niet in staat is geweest om tijdig in te burgeren. Gelet daarop heeft verweerder de inburgeringstermijn dan ook terecht niet verlengd op grond van artikel 7b, derde lid, van de Wi.
5.5
Uit het voorgaande volgt dat de (niet verlengde) inburgeringstermijn eindigde op
2 februari 2020. Niet in geschil is tussen partijen dat eiseres op die datum nog niet voldeed aan haar inburgeringsplicht. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een overtreding van het bepaalde in artikel 7b, eerste lid, van de Wi. Verweerder is in zo’n geval op grond van artikel 31, eerste lid, van de Wi gehouden om een boete op te leggen.
5.6
De rechtbank stelt verder vast dat de aan eiseres opgelegde boete in overeenstemming is met het beleid van verweerder, de Beleidsregel boetevaststelling inburgering (hierna: de beleidsregel). De beleidsregel is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet onredelijk. Verweerder heeft de boete van € 1.250,-, in lijn met de beleidsregel, met 20% verlaagd, omdat eiseres is vrijgesteld voor het onderdeel ONA.
5.7
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op hetgeen in 5.4 is overwogen, het niet tijdig inburgeren eiseres kan worden verweten. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht een boete opgelegd. Ook heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de boete verder te verlagen, nu al rekening is gehouden met de vrijstelling van eiseres voor het onderdeel ONA.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Wet inburgering
Artikel 7b1. De inburgeringsplichtige behaalt binnen drie jaar de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c.
[…]
3. Onze Minister verlengt de termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid:
a. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van deze onderdelen van het inburgeringsexamen, of
b. eenmalig met ten hoogste twee jaren, indien aantoonbaar een alfabetiseringscursus wordt of is gevolgd voor het verstrijken van die termijn.
Artikel 311. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, niet binnen de in artikel 7b, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft behaald.
[…]
Artikel 34De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:
[…]
d. € 1.250 voor het niet behalen van de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 gestelde termijnen.