ECLI:NL:RBDHA:2021:7589

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
AWB 21/6468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 16 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker, aangeduid met een V-nummer, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van 6 augustus 2020, waarbij het verblijfsrecht van de verzoeker werd beëindigd en hij ongewenst werd verklaard. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter overweegt dat, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen procedure meer bij de rechtbank aanhangig is, aangezien er op het beroep van verzoeker in een andere zaak (zaaknummer AWB 20/8070) reeds uitspraak is gedaan. Hierdoor is het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond en wordt het afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 juli 2021, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/6468

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [v-nummer]), verzoeker,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2020 heeft verweerder het verblijfsrecht van verzoeker beëindigd en hem ongewenst verklaard.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb), te treffen. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. C.L.J.M. Wilhelmus, advocaat te Sittard, die zich op 18 november 2020 heeft teruggetrokken.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb – voor zover hier van belang – wordt, indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt en op dit bezwaar wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, de verzoeker in de gelegenheid gesteld beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen indien hij kennelijk onbevoegd is, of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter acht in dit geval termen aanwezig om met toepassing van laatstgenoemde bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt daartoe het volgende.
3. Bij besluit van 6 oktober 2020 heeft verweerder op het bezwaar beslist. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft verzoeker beroep ingesteld. Het hangende bezwaar ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt derhalve thans gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
4. Bij uitspraak van heden (zaaknummer AWB 20/8070) heeft de rechtbank op het beroep van verzoeker beslist. Aldus is geen sprake meer van een procedure bij de rechtbank. Reeds hierom dient het verzoek, als zijnde kennelijk ongegrond, te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M.E Kessels, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 juli 2021. .
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 juli 2021.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.