6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten, te weten poging tot doodslag en diefstal met geweld, en bovendien – twee weken later – aan een poging tot woninginbraak. Bij het begaan van de poging tot doodslag en diefstal met geweld is hij bijzonder lafhartig te werk gegaan. Hij heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] , die nietsvermoedend bij haar huis stond, beroofd omdat zij, naar zijn zeggen, als vrouw “een makkelijke prooi” was. Hij heeft haar van achteren benaderd om haar tas te stelen en vervolgens, toen zij zich verzette, agressief en meerdere keren met een mes op haar ingestoken. Het feit dat de verwondingen van [slachtoffer 1] beperkt zijn gebleven en haar niet het leven hebben gekost, is zeker niet toe te schrijven aan het handelen van de verdachte. De verdachte heeft met zijn handelen bovendien ook psychische schade bij [slachtoffer 1] aangebracht. Zij kampt inmiddels met een posttraumatische stress stoornis (PTSS) als gevolg van wat de verdachte heeft gedaan.
Bij de inbraakpoging, twee weken later, heeft de verdachte de nachtrust en persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] en haar echtgenoot verstoord en een raam vernield. Dat het hier slechts bij een poging is gebleven, is te danken aan het feit dat [slachtoffer 2] door het breken van het raam van haar woonkamer wakker werd. Zij is, zo blijkt uit het dossier, vervolgens erg geschrokken van de verdachte die zij recht in de ogen keek.
Feiten als deze zorgen, buiten de persoonlijke gevolgen voor de slachtoffers, in zijn algemeenheid voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit geldt zeker bij een steekincident als het onderhavige, dat plaatsvond in de openbaarheid. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 10 juni 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte vanaf het moment dat hij vanuit Curaçao in Nederland is aangekomen, een fors aantal delicten heeft gepleegd. De verdachte is een aantal keer veroordeeld voor straatroven waarbij hij ook geweld heeft gebruikt, onder meer in 2013, 2009 en 2004. Hoewel deze feiten langer geleden zijn, is de verdachte ook in de afgelopen vijf jaar tweemaal veroordeeld en liep hij tijdens het plegen van de onderhavige feiten in een proeftijd. Ondanks het feit dat de verdediging erop heeft gewezen dat de proeftijd ziet op een gering feit, waarvan de verdachte onmiddellijk spijt had, zal de rechtbank het strafblad van de verdachte én het feit dat hij in een proeftijd liep in zijn nadeel meewegen bij het bepalen van de straf.
De persoon van de verdachte en toerekenbaarheid van de feiten
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht, namelijk de Pro Justitia-rapportage van 10 april 2021, opgesteld door dr. D.J. Vinkers (verder: de psychiater) en het Reclasseringsadvies van Fivoor, gedateerd 10 mei 2021. De rechtbank merkt daarbij op dat de Pro Justitia-rapportage is opgesteld ten behoeve van de feiten op dagvaarding I.
Volgens de psychiater is er bij de verdachte sprake van een licht verstandelijke beperking, een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne. De verslaving aan cocaïne hangt samen met de licht verstandelijke beperking en de schizofreniespectrumstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde, was de verdachte onder invloed, hetgeen volgens de psychiater mede het gevolg is van de omstandigheid dat de verdachte door zijn licht verstandelijke beperking en schizofreniespectrumstoornis de zucht naar cocaïne niet heeft kunnen weerstaan. Op die manier is zijn stoornis van invloed geweest op zijn handelingen bij het plegen van het feit en daarom adviseert de psychiater om het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte.
Volgens de psychiater heeft de verdachte behoefte aan een gestructureerde en duidelijke omgeving, zodat hij niet wordt overvraagd. Belangrijk voor de verdachte is, (met name) abstinentie van cocaïne en een zinvolle en structurele daginvulling. De psychiater adviseert daarom om de verdachte als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel te plaatsen in een begeleide woonvorm, nu dit enkele jaren geleden ook een adequate maatregel is gebleken. Op die manier kan toezicht op de verdachte worden gehouden (bijvoorbeeld wat betreft zijn sociale contacten, maar ook met urinecontroles op drugs) en kan hij participeren in dagbesteding. Omdat het risico op terugval en recidive op deze manier voldoende zal verminderen wordt een TBS (al dan niet met voorwaarden) thans niet geïndiceerd geacht.
Uit het reclasseringsadvies blijkt een hoog recidiverisico op vermogensfeiten als gevolg van de cocaïneverslaving van de verdachte en wordt het risico op het aanrichten van letselschade als gemiddeld ingeschat. Gezien de hardnekkige aard van de verslavingsproblematiek en de bijkomende psychische klachten die dit in stand houden, acht de reclassering een vijftal bijzondere voorwaarden, tezamen met een lange proeftijd van vijf jaar wenselijk. De voorwaarden betreffen een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of wonen in maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole en het meewerken aan het verkrijgen en behouden van een structurele dagbesteding.
Hoewel de reclassering voorafgaand aan de zitting heeft gewezen op het belang van behoud van de woning voor de verdachte, heeft de verdachte ter zitting zelf aangegeven de voorkeur te geven aan een begeleide woonomgeving. Op die manier kan hij, zodra zijn zucht naar cocaïne de kop op steekt, onmiddellijk om hulp vragen.
De rechtbank overweegt dat de adviezen van de psychiater en reclassering worden gedragen door een uitgebreide en deugdelijke onderbouwing. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze adviezen en zal deze daarom overnemen. Hoewel het advies van de psychiater enkel ziet op de persoon van de verdachte in relatie tot de feiten van 14 januari 2021 (dagvaarding I), acht de rechtbank de conclusies van de psychiater ook en in gelijke mate van toepassing op het feit van 28 januari 2021 (dagvaarding II). Dit feit is immers relatief kort na die feiten gepleegd, en ook dat feit is door de verdachte gepleegd om zijn zucht naar cocaïne te kunnen financieren en aannemelijk is dan ook dat zijn stoornissen ook op dat moment onverkort aanwezig waren. De rechtbank zal daarom, samenvattend, alle bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Strafmodaliteit en strafmaat
De ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte maken dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een langdurige gevangenisstraf, waarvan een aanzienlijk deel in onvoorwaardelijke zin. De persoon van de verdachte en de omstandigheid dat de feiten in verminderde mate worden toegerekend maken dat de rechtbank evenwel tot een minder hoge straf komt dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren, passend en geboden. Zij zal daarbij alle bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn geadviseerd
.De lange proeftijd acht de rechtbank noodzakelijk omdat de problematiek van de verdachte hardnekkig is en hij langdurig begeleiding nodig heeft om het risico op herhaling voldoende in te kunnen dammen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bepalen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de voorlopige hechtenis van de verdachte voortduurt en dat zij een fors onvoorwaardelijk strafdeel oplegt, waardoor dadelijke uitvoerbaarheid thans niet van enige toegevoegde waarde is.
7. De vordering van de benadeelde partij