ECLI:NL:RBDHA:2021:7636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
09/042902-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop poging tot doodslag en diefstal met geweld; en een poging tot woninginbraak

Op 20 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 januari 2021 in Delft heeft geprobeerd een vrouw, [slachtoffer 1], dood te steken met een mes. De verdachte heeft haar meerdere keren gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer 1], omdat hij met een scherp mes in vitale delen van haar lichaam stak. De verdachte werd ook beschuldigd van diefstal met geweld, omdat hij tijdens de aanval goederen van [slachtoffer 1] heeft weggenomen. Daarnaast was er een tweede aanklacht van poging tot woninginbraak op 28 januari 2021 in Delft, waarbij de verdachte probeerde in te breken in de woning van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte € 6.820,00 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09-042902-21, 09-027135-21 (ttz. gev.) en 09-256166-18 (tul)
Datum uitspraak: 20 juli 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 26 mei 2021 (pro forma) en
6 juli 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
J. Lintjer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. K.D.M. de Lange naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding met parketnummer 09-042902-21 (hierna dagvaarding I) en de dagvaarding met parketnummer 09-027135-21 (hierna dagvaarding II). De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort en feitelijk weergegeven komt de verdenking erop neer dat de verdachte op 14 januari 2021 in Delft [slachtoffer 1] heeft geprobeerd dood te steken met een mes, althans haar heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een mes te steken (dagvaarding I: feit 1 primair en subsidiair). Onder feit 2 op dagvaarding I wordt de verdachte verweten dat hij toen en daar goederen van deze [slachtoffer 1] heeft gestolen met gebruik van geweld. Onder dagvaarding II wordt de verdachte verweten dat hij op 28 januari 2021 in Delft heeft geprobeerd in te breken in de woning van [slachtoffer 2] , subsidiair dat hij een ruit van die woning heeft vernield.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde en van het bij dagvaarding II primair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de bij de dagvaarding I primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Op de specifieke (bewijs)verweren van de verdediging zal de rechtbank, voor zover relevant, hierna ingaan. Met betrekking tot de overige feiten heeft de raadsvrouw geen standpunt ingenomen.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding I [1]
Feit 1, bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 14 januari 2021, omstreeks 17:50 uur, voor het portiek van haar woning aan de [adres 2] te Delft zag en voelde dat een man aan haar schoudertas begon te trekken. Ze zag en voelde dat de man haar meerdere keren met een scherp mes stak. Hij stak haar aan de linker zijde in haar nek, haar schouderblad en zij. [2]
Bij [slachtoffer 1] is het volgende letsel geconstateerd:
- links boven de clavicula (rechtbank begrijpt: het sleutelbeen) naast de hals een wond van 1 cm met een zwelling rondom;
- aan de linker oksel een wond van 0,5 cm.
De chirurg concludeert dat het gaat om steekverwondingen. [3]
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] met een aardappelschilmes in de linkerkant van haar lichaam heeft gestoken. [4] Ter terechtzitting van 6 juli 2021 heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer 1] meermaals en agressief heeft gestoken. [5]
Feit 1, oordeel rechtbank
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Opzet is in de eerste plaats aanwezig indien de verdachte ten tijde van zijn handelen de bedoeling had om [slachtoffer 1] te doden. Zo’n bedoeling heeft de rechtbank op basis van het dossier en het besprokene ter zitting niet kunnen vaststellen.
Daarnaast is van opzet ook sprake, indien de verdachte bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. In dat geval wordt gesproken van voorwaardelijk opzet. Voor het antwoord op de vraag of het voorwaardelijk opzet bij de verdachte aanwezig was, moet worden beoordeeld of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg – in dit geval de dood van [slachtoffer 1] – in het leven heeft geroepen, of de verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en of hij deze bewust heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In het bijzonder wordt daarbij gekeken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht; het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hiermee wordt bedoeld een onder de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Bij de beantwoording van de (vervolg)vraag of de aanmerkelijke kans door de verdachte ook bewust is aanvaard, spelen de gedragingen van de verdachte eveneens een rol. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het
– behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Aan de hand van dit toetsingskader komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte bij het steken van [slachtoffer 1] het voorwaardelijke opzet had op het veroorzaken van haar dood. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte met een scherp aardappelschilmes onder meer in de hals en oksel van [slachtoffer 1] heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de hals en oksel vitale (slag)aders bevinden en dat steekverwondingen aan dergelijke vitale aders levensbedreigend zijn en tot de dood kunnen leiden. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft iedereen, dus ook de verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. De verdachte heeft agressief en met kracht gestoken, zo blijkt uit de zwelling van de wond in de hals en uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting. Daarmee staat voor de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte de aanmerkelijk kans op het overlijden van [slachtoffer 1] ook bewust heeft aanvaard. Dat de verwondingen van [slachtoffer 1] niet van dien aard waren dat zij daadwerkelijk voor haar leven heeft moeten vrezen, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, is gelet op het voorgaande niet relevant. Immers niet de aard van de concrete verwondingen, maar het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, brengt het voorwaardelijke opzet op de dood met zich. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2021, en de omstandigheid dat de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de gebezigde bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting van 6 juli 2021;
- het proces-verbaal van aangifte, p. 33;
- het proces-verbaal van verhoor aangever, p. 43;
- een geschrift zijnde een bericht aan de huisarts inzake een medisch lichamelijk onderzoek, uitgevoerd bij de Spoedeisende Hulp van het Reinier de Graafziekenhuis te Delft op 14 januari 2021, p. 193.
Dagvaarding II [6]
Primaire feit
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2021 en de omstandigheid dat de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de gebezigde bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting van 6 juli 2021;
- het proces-verbaal van aangifte, p. 13.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Onder dagvaarding I
1.
hij op 14 januari 2021 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes:
- in de hals en
- in de linker oksel
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 januari 2021 te Delft een mobiele telefoon en een handtas en een pinpas,
diegeheel of ten dele aan [slachtoffer 1]
toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 1] met een mes:
- in de hals en
- in de linker oksel en
- in de linker bovenarm en
- in de linker elleboog en
- in de rechter hand
te steken, en die [slachtoffer 1] vast te pakken en een mes naar de keel van die [slachtoffer 1] te brengen
en haar dreigend de woorden "betalen, betalen" toe te voegen;
Onder dagvaarding II
hij op of omstreeks 28 januari 2021 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan [adres 3] , enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] ,
weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat weg te
nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak, een raam aan de achterzijde van de woning heeft ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Zij heeft daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op het feit dat zij vrijspraak van de bij dagvaarding I, onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft bepleit en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, gepleit voor het opleggen van een straf waarbij het onvoorwaardelijke deel de duur van de ondergane voorlopige hechtenis niet overstijgt. Zij heeft zich voor wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden gerefereerd aan de adviezen van de reclassering en de psychiater.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten, te weten poging tot doodslag en diefstal met geweld, en bovendien – twee weken later – aan een poging tot woninginbraak. Bij het begaan van de poging tot doodslag en diefstal met geweld is hij bijzonder lafhartig te werk gegaan. Hij heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] , die nietsvermoedend bij haar huis stond, beroofd omdat zij, naar zijn zeggen, als vrouw “een makkelijke prooi” was. Hij heeft haar van achteren benaderd om haar tas te stelen en vervolgens, toen zij zich verzette, agressief en meerdere keren met een mes op haar ingestoken. Het feit dat de verwondingen van [slachtoffer 1] beperkt zijn gebleven en haar niet het leven hebben gekost, is zeker niet toe te schrijven aan het handelen van de verdachte. De verdachte heeft met zijn handelen bovendien ook psychische schade bij [slachtoffer 1] aangebracht. Zij kampt inmiddels met een posttraumatische stress stoornis (PTSS) als gevolg van wat de verdachte heeft gedaan.
Bij de inbraakpoging, twee weken later, heeft de verdachte de nachtrust en persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] en haar echtgenoot verstoord en een raam vernield. Dat het hier slechts bij een poging is gebleven, is te danken aan het feit dat [slachtoffer 2] door het breken van het raam van haar woonkamer wakker werd. Zij is, zo blijkt uit het dossier, vervolgens erg geschrokken van de verdachte die zij recht in de ogen keek.
Feiten als deze zorgen, buiten de persoonlijke gevolgen voor de slachtoffers, in zijn algemeenheid voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit geldt zeker bij een steekincident als het onderhavige, dat plaatsvond in de openbaarheid. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 10 juni 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte vanaf het moment dat hij vanuit Curaçao in Nederland is aangekomen, een fors aantal delicten heeft gepleegd. De verdachte is een aantal keer veroordeeld voor straatroven waarbij hij ook geweld heeft gebruikt, onder meer in 2013, 2009 en 2004. Hoewel deze feiten langer geleden zijn, is de verdachte ook in de afgelopen vijf jaar tweemaal veroordeeld en liep hij tijdens het plegen van de onderhavige feiten in een proeftijd. Ondanks het feit dat de verdediging erop heeft gewezen dat de proeftijd ziet op een gering feit, waarvan de verdachte onmiddellijk spijt had, zal de rechtbank het strafblad van de verdachte én het feit dat hij in een proeftijd liep in zijn nadeel meewegen bij het bepalen van de straf.
De persoon van de verdachte en toerekenbaarheid van de feiten
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht, namelijk de Pro Justitia-rapportage van 10 april 2021, opgesteld door dr. D.J. Vinkers (verder: de psychiater) en het Reclasseringsadvies van Fivoor, gedateerd 10 mei 2021. De rechtbank merkt daarbij op dat de Pro Justitia-rapportage is opgesteld ten behoeve van de feiten op dagvaarding I.
Volgens de psychiater is er bij de verdachte sprake van een licht verstandelijke beperking, een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne. De verslaving aan cocaïne hangt samen met de licht verstandelijke beperking en de schizofreniespectrumstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde, was de verdachte onder invloed, hetgeen volgens de psychiater mede het gevolg is van de omstandigheid dat de verdachte door zijn licht verstandelijke beperking en schizofreniespectrumstoornis de zucht naar cocaïne niet heeft kunnen weerstaan. Op die manier is zijn stoornis van invloed geweest op zijn handelingen bij het plegen van het feit en daarom adviseert de psychiater om het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte.
Volgens de psychiater heeft de verdachte behoefte aan een gestructureerde en duidelijke omgeving, zodat hij niet wordt overvraagd. Belangrijk voor de verdachte is, (met name) abstinentie van cocaïne en een zinvolle en structurele daginvulling. De psychiater adviseert daarom om de verdachte als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel te plaatsen in een begeleide woonvorm, nu dit enkele jaren geleden ook een adequate maatregel is gebleken. Op die manier kan toezicht op de verdachte worden gehouden (bijvoorbeeld wat betreft zijn sociale contacten, maar ook met urinecontroles op drugs) en kan hij participeren in dagbesteding. Omdat het risico op terugval en recidive op deze manier voldoende zal verminderen wordt een TBS (al dan niet met voorwaarden) thans niet geïndiceerd geacht.
Uit het reclasseringsadvies blijkt een hoog recidiverisico op vermogensfeiten als gevolg van de cocaïneverslaving van de verdachte en wordt het risico op het aanrichten van letselschade als gemiddeld ingeschat. Gezien de hardnekkige aard van de verslavingsproblematiek en de bijkomende psychische klachten die dit in stand houden, acht de reclassering een vijftal bijzondere voorwaarden, tezamen met een lange proeftijd van vijf jaar wenselijk. De voorwaarden betreffen een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of wonen in maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole en het meewerken aan het verkrijgen en behouden van een structurele dagbesteding.
Hoewel de reclassering voorafgaand aan de zitting heeft gewezen op het belang van behoud van de woning voor de verdachte, heeft de verdachte ter zitting zelf aangegeven de voorkeur te geven aan een begeleide woonomgeving. Op die manier kan hij, zodra zijn zucht naar cocaïne de kop op steekt, onmiddellijk om hulp vragen.
De rechtbank overweegt dat de adviezen van de psychiater en reclassering worden gedragen door een uitgebreide en deugdelijke onderbouwing. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze adviezen en zal deze daarom overnemen. Hoewel het advies van de psychiater enkel ziet op de persoon van de verdachte in relatie tot de feiten van 14 januari 2021 (dagvaarding I), acht de rechtbank de conclusies van de psychiater ook en in gelijke mate van toepassing op het feit van 28 januari 2021 (dagvaarding II). Dit feit is immers relatief kort na die feiten gepleegd, en ook dat feit is door de verdachte gepleegd om zijn zucht naar cocaïne te kunnen financieren en aannemelijk is dan ook dat zijn stoornissen ook op dat moment onverkort aanwezig waren. De rechtbank zal daarom, samenvattend, alle bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Strafmodaliteit en strafmaat
De ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte maken dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een langdurige gevangenisstraf, waarvan een aanzienlijk deel in onvoorwaardelijke zin. De persoon van de verdachte en de omstandigheid dat de feiten in verminderde mate worden toegerekend maken dat de rechtbank evenwel tot een minder hoge straf komt dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren, passend en geboden. Zij zal daarbij alle bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn geadviseerd
.De lange proeftijd acht de rechtbank noodzakelijk omdat de problematiek van de verdachte hardnekkig is en hij langdurig begeleiding nodig heeft om het risico op herhaling voldoende in te kunnen dammen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bepalen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de voorlopige hechtenis van de verdachte voortduurt en dat zij een fors onvoorwaardelijk strafdeel oplegt, waardoor dadelijke uitvoerbaarheid thans niet van enige toegevoegde waarde is.
7. De vordering van de benadeelde partij
7.1
De vordering
[slachtoffer 1] heeft zich ter zake de feiten 1 en 2 op dagvaarding I als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 8.506,75. Dit bedrag bestaat uit € 385,00 aan eigen risico van de zorgverzekering, € 2.271,75 voor huishoudelijke hulp en € 5.850,00 voor geleden immateriële schade. Ook is verzocht om vergoeding van de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering voldoende is onderbouwd, zodat deze kan worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte is van mening dat de ingediende vordering om meerdere redenen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vordering is volgens haar te laat aan de verdediging verstrekt, te weten de middag voorafgaand aan de zitting. Hierdoor is zij niet in de gelegenheid geweest tot het aanvoeren van verweer tegen de vordering. Verder is bij het indienen van de vordering geen gebruik gemaakt van het wettelijk voorgeschreven voegingsformulier, waardoor de vordering niet rechtsgeldig is ingesteld. Ook heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering niet is ondertekend door de benadeelde partij. Tot slot heeft ze gewezen op het feit dat de verdachte onder bewind staat.
Met betrekking tot de inhoud van de vordering betwist de raadsvrouw dat het eigen risico volledig aan medische kosten is besteed, nu hier geen bewijsstukken aan ten grondslag liggen. Ook de schadepost voor huishoudelijke hulp is volgens haar niet onderbouwd. Datzelfde geldt voor de gevorderde immateriële schade; volgens de raadsvrouw is niet gebleken dat de benadeelde partij arbeidsongeschikt is geraakt, afhankelijk is geworden van derden, nog vaker artsen zal moeten bezoeken, of PTSS heeft waarvoor zij hulp (heeft) moet(en) inschakelen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
Procedurele verweren
Moment van indien vordering
Voor zover de raadsvrouw heeft gewezen op het feit dat de vordering te laat is ingediend, waardoor zij in onvoldoende mate in de gelegenheid is geweest om verweer tegen de vordering te kunnen aanvoeren, overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 51g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering een benadeelde partij tot aan het requisitoir een vordering kan indienen. In zoverre is de vordering dus niet te laat ingediend. De vordering is voorts naar het oordeel van de rechtbank noch in juridische zin, noch wat schadeberekening betreft dusdanig complex, dat de verdediging hier in onvoldoende mate op heeft kunnen reageren.
Geen voegingsformulier gebruikt
Ook het standpunt van de raadsvrouw dat de vordering niet door middel van het wettelijk voorgeschreven voegingsformulier is ingediend, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank overweegt daartoe dat de wetgever met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen heeft beoogd om te voorzien in een
eenvoudige en laagdrempelige proceduredie ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. [7] Nu de ingediende vordering - op het bankrekeningnummer van [slachtoffer 1] na - alle elementen bevat die ook in het voegingsformulier zijn opgenomen, valt niet in te zien op welke wijze de belangen van de verdachte of die van een goede procesorde zouden worden geschaad als de benadeelde partij thans ontvankelijk zou worden geacht. De rechtbank wijst in dit licht wederom op artikel 51g, derde lid, Sv, waaruit volgt dat ter terechtzitting een voeging ook mondeling kan geschieden.
Vordering niet ondertekend
Ook het feit dat de vordering niet door [slachtoffer 1] is ondertekend, kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid ervan. Ter zitting is immers mr. Dias verschenen, die aldaar heeft verklaard daartoe door [slachtoffer 1] uitdrukkelijk gevolmachtigd te zijn.
7.4.2
Inhoudelijke beoordeling
De schade: eigen risico
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw van de verdachte, het bedrag van € 385,00 voor opgesoupeerd eigen risico van de zorgverzekering toewijsbaar. De benadeelde partij heeft gesteld medische kosten te hebben gemaakt (ambulancevervoer, herhaalde ziekenhuisbezoeken, fysiotherapie en psychologische hulp) als gevolg van de steekwonden die haar door de verdachte zijn toegebracht en tevens heeft zij gesteld dat deze kosten de hoogte van het eigen risico van € 385,00 overstegen. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft zij schriftelijke stukken van het ziekenhuis en een verslag van de huisarts overgelegd, waaruit de gestelde medische behandelingen kunnen worden afgeleid.
Onder deze omstandigheden is de enkele ‘blote’ betwisting van de verdediging ten aanzien van de hoogte van de gestelde medische kosten onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt als gevolg van het bewezenverklaarde feit en dat die kosten de hoogte van het eigen risico overstegen.
Nu de bewezenverklaarde feiten voorts hebben plaatsgevonden op 14 januari 2021, aan het begin van het kalenderjaar, acht de rechtbank de kans dat het eigen risico al voor iets anders was gebruikt, verwaarloosbaar. Deze schadepost komt daarom voor toewijzing in aanmerking.
De schade: kosten voor huishoudelijke hulp
[slachtoffer 1] heeft gesteld dat zij een aandeel had in het huishouden van 75% voordat het bewezenverklaarde plaatsvond. Als gevolg van het bewezenverklaarde is dit aandeel gedurende dertien weken voor rekening van haar partner gekomen. Voor de dertien weken daarna heeft ze gesteld behoefte te hebben aan drie uur huishoudelijke hulp per week. Voor de hoogte van de schade heeft zij aangesloten bij de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschade Raad.
Dat [slachtoffer 1] voorafgaand aan het bewezenverklaarde een aandeel van 75% had in het huishouden, is door de verdediging niet betwist, zodat de rechtbank dit als vaststaand aanneemt. Uit het strafdossier blijkt dat [slachtoffer 1] meerdere steekwonden had, waaronder in haar elleboog en in haar rechterhand. Bovendien heeft [slachtoffer 1] een verwijzing naar de fysiotherapeut overgelegd. Dat zij door toedoen van de verdachte enige tijd niet in staat was huishoudelijke taken te verrichten acht de rechtbank daarmee voldoende onderbouwd en door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank ook dit als vaststaand aanneemt. Voor wat betreft de duur van de tijd dat zij het huishouden niet kon verrichten, ligt dat anders.
Blijkens de door [slachtoffer 1] zelf overgelegde stukken zijn de steekwonden op 8 februari 2021 genezen en heeft zij op dat moment nog wat last van haar linker elleboog, waarvoor zij naar een fysiotherapeut is verwezen. Met de verdediging acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat [slachtoffer 1] van half april tot half juli nog behoefte zou hebben aan drie uur huishoudelijke hulp per week.
De rechtbank zal de gevorderde schade aan huishoudelijke hulp gelet op het voorgaande deels toewijzen en wel voor een bedrag van € 585,00, corresponderend met 4 weken hulpbehoefte overeenkomstig de Richtlijn Huishoudelijke Hulp. Voor het overige deel van de vordering zal de rechtbank [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de onderbouwing van de vordering dit deel niet zonder meer kan dragen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij tot het geven van een nadere onderbouwing, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan deze delen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schade: immateriële schade
[slachtoffer 1] heeft gesteld als gevolg van het steken immateriële schade te hebben opgelopen. Zij is op meerdere plekken gestoken, heeft ontsierende littekens aan het incident overgehouden en heeft PTSS opgelopen. Zij heeft dit onderbouwd met een foto van het letsel op haar hand en een verklaring van een GGZ-psychiater. Daarmee is de gestelde schade voldoende onderbouwd en de verdediging heeft deze stellingen onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank acht derhalve de vordering van [slachtoffer 1] , voor zover deze betrekking heeft op vergoeding ter zake van immateriële schade tot het gevorderde bedrag van € 5.850,00 naar billijkheid toewijsbaar.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het bedrag aan immateriële schade toewijzen vanaf 14 januari 2021, tot aan de dag waarop de vorderingen zijn voldaan.
Proceskosten
Nu de vordering (grotendeels) wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer 1] tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor iedere vordering zoals hierboven toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de drie blijkens de beslaglijst (bijlage II bij dit vonnis) in beslag genomen voorwerpen, een muts, een jas en een paar schoenen, geretourneerd kunnen worden aan de verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft hetzelfde standpunt ingenomen als de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het strafvorderlijk belang zich niet tegen teruggave verzet zal de rechtbank de teruggave daarvan aan de verdachte gelasten.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 7 april 2021 gevorderd dat de bij parketnummer 09-256116-18 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 14 februari 2019 voorwaardelijke opgelegde straf van één week, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op het feit dat zij heeft verzocht om oplegging van een straf waarbij het onvoorwaardelijke deel de duur van de ondergane voorlopige hechtenis niet overstijgt, verzocht de vordering af te wijzen dan wel de proeftijd te verlengen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering toewijzen, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 287, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten en het bij de dagvaarding II primair tenlastegelegde feit, heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 bij de dagvaarding I:
de eendaadse samenloop van :
poging tot doodslag
en
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
ten aanzien van het primaire feit bij dagvaarding II:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel braak;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (twaalf) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
vijf jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de GGZ Reclassering Fivoor, Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van het Forensisch Ambulant Centrum van Fivoor, afdeling forensische polikliniek of een soort gelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn verslaving en schizofreniespectrumstoornis, waarbij medicijngebruik onderdeel kan zijn van de behandeling, en dat de veroordeelde voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht.
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Stichting Perspektief of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd zich verplicht ten behoeve van het beheersen van het gebruik van drugs (cocaïne) mee te werken aan urineonderzoek of ademanalyse;
- gedurende de proeftijd zijn medewerking verleent aan het verkrijgen en behouden van een structurele dagbesteding die in overleg met de reclassering wordt vastgesteld.
Geeft opdracht aan Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 6.820,00, waarvan € 970,00 aan materiële schade en € 5.850,00 aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 6.820,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 69 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
beslag
gelast de teruggave aan de verdachte van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen d.d. 12 juni 2021:
1. STK Jas (omschrijving: blauw, merk: Cars)
2. 1 STK Muts (omschrijving: grijs, merk: Glenwood inc)
3 1 PR Schoenen (omschrijving: onbekend)
de vordering tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging te geven van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 14 februari 2019, gewezen onder parketnummer 09-256116-18, te weten gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Bijlage I: tenlasteleggingen
Bijlage II: beslaglijst
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.G. Salvadori, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. J.J. Arts, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juli 2021.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan bovengenoemde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
Tenlastelegging met parketnummer 09-042902-21:
1.
hij op of omstreeks 14 januari 2021 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp:
- in/naast de hals en/of
- in de (linker) schouder; en/of
- in de (linker) borst; en/of
- in de (linker) oksel en/of
- in de(linker) bovenarm en/of
- in de (linker) elleboog en/of
- in de zijkant van haar lichaam en/of
- in de (rechter) hand,
althans in haar lichaam
heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 januari 2021 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp:
- in/naast de hals en/of
- in de (linker) schouder; en/of
- in de (linker) borst; en/of
- in de (linker) oksel en/of
- in de (linker) bovenarm en/of
- in de (linker) elleboog en/of
- in de zijkant van haar lichaam en/of
- in de (rechter) hand,
- althans in haar lichaam
heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 januari 2021 te Delft een (mobiele) telefoon en/of een handtas en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp:
- in/naast de hals en/of
- in de (linker) schouder; en/of
- in de (linker) borst; en/of
- in de (linker) oksel en/of
- in de(linker) bovenarm en/of
- in de (linker) elleboog en/of
- in de zijkant van haar lichaam en/of
- in de (rechter) hand,
- althans in haar lichaam te steken en/of die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, naar de keel van die [slachtoffer 1] te brengen en/of haar dreigend de
woorden "betalen, betalen" toe te voegen;
Tenlastelegging met parketnummer 09-027135-21
hij op of omstreeks 28 januari 2021 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan [adres 3] , enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] ,
weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te
nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of
verbreking,
- over de heg in de achtertuin van voornoemde woning is geklommen en/of
- een raam aan de achterzijde van de woning heeft ingeslagen/ingeschopt, althans
heeft verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 januari 2021 te Delft, opzettelijk en wederrechtelijk een raam
aan de achterzijde van de woning, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd,
onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021013748, van de Eenheid Den Haag, District Westland – Delft, Districtsrecherche Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 298).
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 33.
3.Een geschrift zijnde een bericht aan de huisarts inzake een medisch lichamelijk onderzoek, uitgevoerd bij de Spoedeisende Hulp van het Reiner de Graafziekenhuis te Delft op 14 januari 2021, p. 193.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 283 en 285.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2021.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021028161, van de Eenheid Den Haag, District Westland – Delft, Districtsrecherche Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 50).
7.Hoge Raad, 28 mei 2019, nr. 17/02033 r.o. 2.1. ECLI:NL:HR:2019:793.