ECLI:NL:RBDHA:2021:7653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/9233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en asielaanvraag: beoordeling van rechtmatig verblijf en excessief formalisme

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2021 uitspraak gedaan over een terugkeerbesluit dat aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser verbleef ten tijde van zijn staandehouding onrechtmatig in Nederland, volgens verweerder, omdat hij nog geen schriftelijke asielaanvraag had ingediend. Eiser had echter wel aangegeven een asielaanvraag te willen indienen, maar was daar nog niet aan toegekomen omdat hij in een psychiatrische kliniek verbleef. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van verweerder, dat een aanvraag pas geldig is als deze op schrift is gesteld, in dit geval getuigt van excessief formalisme. De rechtbank concludeert dat eiser op het moment van oplegging van het terugkeerbesluit rechtmatig verblijf had, omdat hij al mondeling had aangegeven een aanvraag te willen indienen. Het beroep van eiser is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021. Het beroep is gelijktijdig behandeld met de zaken met de procedurenummers AWB 20/1161 en AWW 20/1162 (beroep en verzoek om voorlopige voorziening tegen de weigering tot afgifte van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “humanitair tijdelijk’) en AWB 20/4144 en AWB 20/2169 (beroep en verzoek voorlopige voorziening tegen de weigering tot toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000). Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na de zitting is in elke zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de [nationaliteit] nationaliteit.
Overzicht procedures
1.1.
Op 14 juli 2019 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 20 december 2019 niet in behandeling genomen, omdat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling daarvan. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Het besluit van 20 december 2019 staat daardoor in rechte vast.
1.2.
Op 11 november 2019 heeft verweerder ambtshalve een aanvraag regulier onder de beperking “humanitair tijdelijk” wegens aangifte van mensenhandel in behandeling genomen. Deze aanvraag is bij besluit van 21 november 2019 afgewezen. Bij besluit van 11 februari 2020 is het door eiser ingediende bezwaar tegen het besluit van 21 november 2019 (kennelijk) ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van heden heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Op 15 januari 2020 heeft eiser een (opvolgende) asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 29 januari 2020 niet in behandeling genomen, omdat Italië wederom verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling daarvan. Bij uitspraak van
27 februari 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het beroep van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Het besluit van 29 januari 2020 staat daardoor in rechte vast.
1.4.
Op 23 januari 2020 heeft eiser een aanvraag tot toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend. Bij besluit van 13 maart 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 23 april 2020 (kennelijk) ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Bij uitspraak van heden heeft deze rechtbank en zittingsplaats dit beroep gegrond verklaard.
1.5.
Op 2 december 2020 heeft verweerder eiser het onderhavige terugkeerbesluit opgelegd.
1.6.
Omdat verweerder eiser niet binnen de overdrachtstermijn van de Dublinverordening kon overdragen, heeft verweerder eiser opgenomen in de nationale procedure. Eiser heeft vervolgens op 5 december 2020 opnieuw een (opvolgende) asielaanvraag ingediend. In deze procedure moet eiser nog worden gehoord.
Het onderhavige beroep tegen het terugkeerbesluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft, dan wel dat niet gebleken is dat hij rechtmatig in Nederland verblijft. Eiser dient binnen een termijn van 28 dagen de Europese Unie te verlaten.
3. Eiser is het hier niet mee eens. Hij meent dat verweerder misbruik van recht heeft gemaakt door hem een terugkeerbesluit op te leggen. Ter onderbouwing heeft eiser erop gewezen dat eiser aanvankelijk onder de Dublinverordening viel, maar dat zijn overdrachtstermijn is verlopen. Eiser is daarop door verweerder bij brief van 4 september 2020 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een (opvolgende) asielaanvraag in te dienen in Ter Apel. Eiser verbleef op dat moment echter op de gesloten afdeling van het Centrum voor Transculturele Psychiatrie in Veldzicht (hierna: CTP) en kon zich derhalve niet binnen deze termijn melden. Hierover is overleg geweest tussen de gemachtigde van eiser en verweerder, waarbij – aldus de gemachtigde ter zitting – de gemachtigde van eiser aan verweerder te kennen heeft gegeven dat eiser opnieuw een asielaanvraag deed. Verweerder eiste echter een schriftelijke aanvraag van eiser. Daarom is afgesproken dat eiser na zijn ontslag uit het CTP naar Ter Apel zou gaan om daar een (schriftelijke) asielaanvraag in te dienen. Op weg daarnaar toe is eiser aangehouden door de Vreemdelingenpolitie. De Vreemdelingenpolitie heeft toen het onderhavige besluit opgelegd, nadat telefonisch overleg was gepleegd met verweerder. Volgens eiser had verweerder, gelet op de gang van zaken, geen terugkeerbesluit mogen opleggen. Te meer, omdat op deze manier aan iedere asielzoeker een terugkeerbesluit opgelegd kan worden (net) voordat hij zijn aanvraag formeel indient. Dat is volgens eiser in strijd met de Terugkeerrichtlijn en in strijd met het doel van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
4. Verweerder heeft ter zitting het primaire standpunt ingenomen dat de gang van zaken weliswaar geen schoonheidsprijs verdient, maar dat dit niet afdoet aan de rechtmatigheid van het opgelegde terugkeerbesluit. Ten tijde van het opleggen hiervan had eiser immers geen rechtmatig verblijf meer in Nederland. Nu eiser een (opvolgende) asielaanvraag heeft ingediend en aldus rechtmatig verblijf heeft, worden bovendien de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit opgeschort, aldus verweerder.
5. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder eiser op goede gronden een terugkeerbesluit heeft opgelegd. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
6. In artikel 61, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is bepaald dat een vreemdeling die niet langer rechtmatig verblijf heeft, Nederland dient te verlaten. In artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is vervolgens bepaald dat een vreemdeling (niet zijnde een gemeenschapsonderdaan) die niet (of niet langer) rechtmatig verblijf in Nederland heeft, schriftelijk in kennis wordt gesteld van deze verplichting.
7. Uit de bewoordingen van artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 leidt de rechtbank af dat verweerder niet alleen bevoegd is tot het opleggen van een terugkeerbesluit, maar hiertoe ook verplicht is, indien een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op enig moment rechtmatig verblijf heeft gehad vanwege zijn eerdere asielaanvragen, maar dat dit rechtmatig verblijf vóór de oplegging van het terugkeerbesluit is geëindigd. Evenmin is in geschil dat eiser ná zijn nieuwe aanvraag in december 2020 wederom rechtmatig verblijf heeft.
8. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de onderhavige zaak niet de datum van 5 december 2020 als aanvraagdatum had moeten hanteren, maar de datum waarop eisers gemachtigde verweerder een mondelinge kennisgeving over de nieuwe asielaanvraag heeft gedaan. Dit betekent dat eiser op het moment van oplegging van het terugkeerbesluit rechtmatig verblijf had en het besluit dus ten onrechte is opgelegd.
9. De rechtbank overweegt daartoe dat de door eiser geschetste feitelijke gang van zaken door verweerder niet is bestreden. Dit betekent dat verweerder eiser niet alleen zelf heeft uitgenodigd een nieuwe asielaanvraag te doen, maar ook dat verweerder wist dat eiser deze aanvraag wilde doen. Zijn gemachtigde had dit (ook) al mondeling medegedeeld. Verweerder wist bovendien dat eiser op 2 december 2020 op weg was naar Ter Apel om de mondeling gedane aanvraag alsnog op schrift te stellen. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in dit geval verweerder ervan had moeten uitgaan dat er op
2 december 2020 al een aanvraag was gedaan. Het standpunt dat een aanvraag pas een aanvraag is als deze op schrift is gezet, getuigt in dit specifieke geval naar het oordeel van de rechtbank van excessief formalisme.
Conclusie
10. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
11. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om een punt toe te kennen voor het verschijnen ter zitting, aangezien hiervoor reeds een punt is toegekend in de zaak met procedurenummer AWB 20/4144. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.S.A.W. Raes, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 juli 2021.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.