1.6.Omdat verweerder eiser niet binnen de overdrachtstermijn van de Dublinverordening kon overdragen, heeft verweerder eiser opgenomen in de nationale procedure. Eiser heeft vervolgens op 5 december 2020 opnieuw een (opvolgende) asielaanvraag ingediend. In deze procedure moet eiser nog worden gehoord.
Het onderhavige beroep tegen het terugkeerbesluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft, dan wel dat niet gebleken is dat hij rechtmatig in Nederland verblijft. Eiser dient binnen een termijn van 28 dagen de Europese Unie te verlaten.
3. Eiser is het hier niet mee eens. Hij meent dat verweerder misbruik van recht heeft gemaakt door hem een terugkeerbesluit op te leggen. Ter onderbouwing heeft eiser erop gewezen dat eiser aanvankelijk onder de Dublinverordening viel, maar dat zijn overdrachtstermijn is verlopen. Eiser is daarop door verweerder bij brief van 4 september 2020 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een (opvolgende) asielaanvraag in te dienen in Ter Apel. Eiser verbleef op dat moment echter op de gesloten afdeling van het Centrum voor Transculturele Psychiatrie in Veldzicht (hierna: CTP) en kon zich derhalve niet binnen deze termijn melden. Hierover is overleg geweest tussen de gemachtigde van eiser en verweerder, waarbij – aldus de gemachtigde ter zitting – de gemachtigde van eiser aan verweerder te kennen heeft gegeven dat eiser opnieuw een asielaanvraag deed. Verweerder eiste echter een schriftelijke aanvraag van eiser. Daarom is afgesproken dat eiser na zijn ontslag uit het CTP naar Ter Apel zou gaan om daar een (schriftelijke) asielaanvraag in te dienen. Op weg daarnaar toe is eiser aangehouden door de Vreemdelingenpolitie. De Vreemdelingenpolitie heeft toen het onderhavige besluit opgelegd, nadat telefonisch overleg was gepleegd met verweerder. Volgens eiser had verweerder, gelet op de gang van zaken, geen terugkeerbesluit mogen opleggen. Te meer, omdat op deze manier aan iedere asielzoeker een terugkeerbesluit opgelegd kan worden (net) voordat hij zijn aanvraag formeel indient. Dat is volgens eiser in strijd met de Terugkeerrichtlijn en in strijd met het doel van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
4. Verweerder heeft ter zitting het primaire standpunt ingenomen dat de gang van zaken weliswaar geen schoonheidsprijs verdient, maar dat dit niet afdoet aan de rechtmatigheid van het opgelegde terugkeerbesluit. Ten tijde van het opleggen hiervan had eiser immers geen rechtmatig verblijf meer in Nederland. Nu eiser een (opvolgende) asielaanvraag heeft ingediend en aldus rechtmatig verblijf heeft, worden bovendien de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit opgeschort, aldus verweerder.
5. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder eiser op goede gronden een terugkeerbesluit heeft opgelegd. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
6. In artikel 61, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is bepaald dat een vreemdeling die niet langer rechtmatig verblijf heeft, Nederland dient te verlaten. In artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is vervolgens bepaald dat een vreemdeling (niet zijnde een gemeenschapsonderdaan) die niet (of niet langer) rechtmatig verblijf in Nederland heeft, schriftelijk in kennis wordt gesteld van deze verplichting.
7. Uit de bewoordingen van artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 leidt de rechtbank af dat verweerder niet alleen bevoegd is tot het opleggen van een terugkeerbesluit, maar hiertoe ook verplicht is, indien een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op enig moment rechtmatig verblijf heeft gehad vanwege zijn eerdere asielaanvragen, maar dat dit rechtmatig verblijf vóór de oplegging van het terugkeerbesluit is geëindigd. Evenmin is in geschil dat eiser ná zijn nieuwe aanvraag in december 2020 wederom rechtmatig verblijf heeft.
8. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de onderhavige zaak niet de datum van 5 december 2020 als aanvraagdatum had moeten hanteren, maar de datum waarop eisers gemachtigde verweerder een mondelinge kennisgeving over de nieuwe asielaanvraag heeft gedaan. Dit betekent dat eiser op het moment van oplegging van het terugkeerbesluit rechtmatig verblijf had en het besluit dus ten onrechte is opgelegd.
9. De rechtbank overweegt daartoe dat de door eiser geschetste feitelijke gang van zaken door verweerder niet is bestreden. Dit betekent dat verweerder eiser niet alleen zelf heeft uitgenodigd een nieuwe asielaanvraag te doen, maar ook dat verweerder wist dat eiser deze aanvraag wilde doen. Zijn gemachtigde had dit (ook) al mondeling medegedeeld. Verweerder wist bovendien dat eiser op 2 december 2020 op weg was naar Ter Apel om de mondeling gedane aanvraag alsnog op schrift te stellen. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in dit geval verweerder ervan had moeten uitgaan dat er op
2 december 2020 al een aanvraag was gedaan. Het standpunt dat een aanvraag pas een aanvraag is als deze op schrift is gezet, getuigt in dit specifieke geval naar het oordeel van de rechtbank van excessief formalisme.
10. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
11. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om een punt toe te kennen voor het verschijnen ter zitting, aangezien hiervoor reeds een punt is toegekend in de zaak met procedurenummer AWB 20/4144. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.