ECLI:NL:RBDHA:2021:7670

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20_2237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ziekengeld op basis van Ziektewet na beëindiging arbeidsovereenkomst en WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een intensief trajectbegeleider, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin werd vastgesteld dat zij per 21 mei 2019 geen recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Dit besluit volgde op een eerdere toekenning van een zwangerschaps- en bevallingsuitkering (WAZO) en een WW-uitkering. Eiseres had zich ziek gemeld vanuit de WW, maar verweerder stelde dat zij op de datum van ziekmelding niet verzekerd was voor de ZW.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 21 mei 2019 niet vanuit de WW verzekerd was voor de ZW, waardoor zij geen recht had op ziekengeld. Eiseres voerde aan dat zij recht had op een ZW-uitkering omdat zij verzekerd was op basis van haar arbeidsovereenkomst. Daarnaast stelde zij dat er sprake was van een doorlopende ziekteperiode als gevolg van zwangerschap en bevalling. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende medische informatie was om dit te bevestigen en dat de ziekmelding vanuit de WW niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van ziekengeld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2237

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te Den Haag, eiseres

(gemachtigde: J.P. Schildkamp)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder beslist dat eiseres per 21 mei 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 6 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandig-heden. Eiseres was sinds 17 juli 2017 werkzaam als intensief trajectbegeleider bij Stichting [stichting] Bij besluit van 10 januari 2019 is aan eiseres vanaf 9 januari 2019 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering (WAZO-uitkering) toegekend tot 1 mei 2019. Deze uitkering is bij besluit van 15 maart 2019 verlengd tot 6 mei 2019.
1.2
Met ingang van 16 juli 2019 is de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen eiseres en Stichting Xtra Plus van rechtswege geëindigd. Bij besluit van 30 juli 2019 is aan eiseres een uitkering op grond van de Wet werkloosheid (WW-uitkering) toegekend vanaf 16 juli 2019 tot en met 15 mei 2020.
1.3
Op 9 september 2019 heeft eiseres zich vanuit de WW met terugwerkende kracht ziek gemeld vanaf 21 mei 2019.
2. Bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft verweerder beslist dat eiseres per 21 mei 2019 geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat zij op die datum niet vanuit de WW verzekerd was voor de ZW.
3. Eiseres kan zich met deze beslissing niet verenigen. Zij voert primair aan dat zij per 21 mei 2019 recht heeft op een ZW-uitkering omdat zij op die datum verzekerd was voor de ZW op grond van haar arbeidsovereenkomst. Subsidiair stelt eiseres dat zij vanaf 6 mei 2019 recht heeft op ziekengeld omdat vanaf die datum sprake is van een doorlopende ziekteperiode als gevolg van zwangerschap en bevalling. Eiseres licht toe dat zij op 6 mei 2019 nog niet in staat was om te werken, maar dat zij per die datum haar werkzaamheden heeft hervat omdat zij bang was haar baan te verliezen. Vervolgens heeft zij zich op 21 mei 2019 alsnog ziekgemeld. Weliswaar heeft zij zich daarna weer beter gemeld, maar feitelijk heeft zij vanaf 21 mei 2019 tot het einde van haar dienstverband geen werkzaamheden meer verricht. Zij wijst erop dat op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) voor het beoordelen of er sprake is van een op de WAZO-periode aansluitende periode van arbeidsongeschiktheid niet van doorslaggevend belang is op welke datum de ziekmelding is gedaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
4.2
Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, indien zij, nadat het recht op uitkering op grond van de WAZO is geëindigd, aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, maar ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken.
4.3
De rechtbank stelt vast dat het om een ziekmelding vanuit de WW gaat. Het toekennen van ziekengeld vanuit een WW-situatie is slechts mogelijk nadat 13 weken WW-uitkering is genoten (artikel 29, tweede lid, sub d, onder 1º van de ZW in samenhang gelezen met artikel 20, eerste lid, sub a en artikel 19, eerste lid, sub a van de WW). Omdat eiseres op 21 mei 2019 niet vanuit de WW verzekerd was voor de ZW, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het recht op ziekengeld per die datum.
4.4
Voor zover eiseres betoogt dat sinds 6 mei 2019 sprake is van een doorlopende ziekteperiode als gevolg van zwangerschap en bevalling zoals bedoeld in artikel 29a, vierde lid, van de ZW, overweegt de rechtbank dat het dossier voor een dergelijk oordeel onvoldoende aanknopingspunten biedt. Met name bevat het dossier geen medische informatie die dit bevestigt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.