ECLI:NL:RBDHA:2021:773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
C/09/603503
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Loenhoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 5 januari 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2004, en de afwijzing van een verzoek tot uithuisplaatsing. Het verzoek tot ondertoezichtstelling was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter had eerder op 9 december 2020 al een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdhulp verleend. Tijdens de zitting op 5 januari 2021 werd de minderjarige gehoord, evenals zijn moeder en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling.

De moeder heeft ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij heeft aangegeven dat de minderjarige, ondanks zijn verleden van agressief gedrag en hasjgebruik, gemotiveerd is om thuis te blijven en zich te bewijzen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn, maar dat de gronden voor uithuisplaatsing onvoldoende zijn. De kinderrechter oordeelt dat de minderjarige nog een kans moet krijgen om met ambulante jeugdhulp thuis te wonen, waarbij intensieve begeleiding en therapie noodzakelijk zijn.

De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden tot 5 januari 2022 en heeft het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen. Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/603503 / JE RK 20-2775
Datum uitspraak: 5 januari 2021

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling
Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van het op 1 december 2020 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige]geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. J.M. Bekooij te Den Haag.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 9 december 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 11 december 2020 tot 1 maart 2021 en is een machtiging gesloten jeugdhulp verleend van 11 december 2020 tot 6 januari 2021 en is het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 9 december 2020;
- het op 31 december 2020 ingekomen rapport en (gewijzigde) verzoek van de Raad d.d. 24 december 2020.
Op 5 januari 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- de moeder, bijgestaan door J. Lakya, tolk;
- [minderjarige] , bijgestaan door zijn advocaat;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige] is op 5 januari 2021 ook in raadkamer gehoord.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de periode van negen maanden.
De moeder heeft ingestemd met de ondertoezichtstelling en verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij heeft aangegeven dat zij wil dat [minderjarige] weer thuis komt wonen met intensieve begeleiding. Het klopt dat de moeder en het zusje van [minderjarige] in het verleden bang zijn geweest voor hem, maar zij hebben goede gesprekken gehad en zien dat [minderjarige] enorm veel spijt heeft. Het agressieve gedrag dat [minderjarige] liet zien werd veroorzaakt door zijn hasjgebruik. De moeder heeft geen bezwaar tegen de inzet van Ambulante Spoedhulp (ASH).
Door en namens [minderjarige] is ingestemd met de ondertoezichtstelling en verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De advocaat heeft verzocht het deel van het verzoek dat ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en heeft daartoe het volgende bepleit. De advocaat heeft allereerst opgemerkt dat zij de aanvullende stukken van 24 december 2020 van de Raad niet heeft ontvangen. Ten tijde van de vorige zitting is door alle betrokkenen vastgesteld dat de gesloten plaatsing slechts gedurende vier weken moest worden benut als middel om de druk van de ketel te halen, waarna [minderjarige] weer naar huis zou kunnen en een plan zou worden opgesteld. Op de vorige zitting is gesproken over een eventuele voorwaardelijke machtiging als stok achter de deur. De Raad heeft nu, bij gebrek aan instemming van een gedragswetenschapper voor een langere gesloten plaatsing, een machtiging tot uithuisplaatsing in een open instelling verzocht voor de duur van negen maanden, terwijl [minderjarige] net is gestart met een bijbaan en onderwijs volgt op de Praktijkschool. [minderjarige] is gemotiveerd en wil zich bewijzen. Ook de gedragswetenschapper heeft aangegeven dat thuisplaatsing voor [minderjarige] het beste is. Bovendien heeft de Raad nog geen geschikte plek in een open instelling gevonden, waardoor hij ook bij toewijzing van de machtiging nu naar huis zou moeten.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] bestaan uit het hierna volgende. [minderjarige] heeft door zijn belaste verleden en kwetsbaarheid moeite met emotieregulatie. Dat uit zich in agressief en zelfbepalend gedrag, waardoor de acute veiligheid van het gezin in het geding kwam voorafgaand aan de gesloten uithuisplaatsing. De betrokkenheid van de jeugdbeschermer is noodzakelijk om de juiste hulp in te zetten in de thuissituatie en voor [minderjarige] zelf. De veiligheid thuis zal moeten worden gemonitord zodat een escalatie zoals deze zich eind november 2020 voordeed, kan worden voorkomen.
De kinderrechter is van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Ondanks de zorgen die er nog steeds zijn over het agressieve gedrag van [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder, acht de kinderrechter het niet in het belang van [minderjarige] om een machtiging tot uithuisplaatsing in een open setting te verlenen. [minderjarige] is gemotiveerd om de toezeggingen die hij heeft gedaan waar te maken. Deze motivatie is belangrijk en dient te worden vastgehouden door [minderjarige] de gelegenheid te geven om de kans te pakken die hij nu krijgt. Ook de gedragswetenschapper heeft aangegeven dat [minderjarige] – gelet op zijn doorleefde spijt en thans aanwezige intrinsieke motivatie voor verandering – nog een kans moet krijgen om met ambulante jeugdhulp thuis te wonen, waarbij de aanmelding bij Ipse de Bruggen kan worden gehandhaafd, zodat er bij een terugval plek voor hem is in een open setting. In de thuissituatie zal intensieve begeleiding en therapie moeten worden ingezet om [minderjarige] te leren om te gaan met woede en agressie en de moeder handvatten te bieden om [minderjarige] adequaat te kunnen begrenzen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 5 januari 2021 tot 5 januari 2022 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2021 door mr. M. van Loenhoud, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kokx als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 januari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.