ECLI:NL:RBDHA:2021:7763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
19_6640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsook tegen een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2014. De inspecteur verklaarde de bezwaren bij uitspraak op bezwaar van 30 september 2019 niet-ontvankelijk, omdat eiser zijn bezwaar niet had gemotiveerd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat eiser meerdere keren de gelegenheid had gekregen om zijn bezwaar te motiveren, maar dit niet had gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 28 juni 2019 pro-forma bezwaar had gemaakt en dat de inspecteur hem op 12 juli 2019 in de gelegenheid had gesteld om vóór 9 augustus 2019 het bezwaar te motiveren. Eiser heeft echter niet gereageerd op deze verzoeken en ook niet tijdig de gronden van zijn bezwaar ingediend. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat eiser niet had voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake was van schending van de hoorplicht, aangezien de inspecteur op grond van artikel 7:3 van de Awb van het horen van eiser mocht afzien, gezien de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/6640

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de aanslag IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (de aanslag Zvw) opgelegd. Bij de aanslag IB/PVV is tevens een verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft de bezwaren tegen de aanslagen bij uitspraak op bezwaar van 30 september 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft met dagtekening 28 juni 2019 pro-forma bezwaar gemaakt tegen de aanslagen.
2. Met dagtekening 12 juli 2019 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om vóór 9 augustus 2019 het bezwaar te motiveren.
3. Eiser heeft niet gereageerd op de brief van 12 juli 2019. Verweerder heeft daarom op 19 augustus 2019 een rappel gestuurd. Daarbij is eiser in de gelegenheid gesteld om vóór 2 september 2019 alsnog het bezwaar te motiveren. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Als ik vóór [2 september 2019] de gevraagde informatie niet heb ontvangen, zal ik het bezwaarschrift op grond va artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval wordt van het horen afgezien.”
4. Eiser heeft op 30 augustus 2019 schriftelijk verzocht om uitstel voor het motiveren van de bezwaren.
5. Op 9 september 2019 heeft verweerder aan eiser een brief gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Op het herhaalde verzoek van 19 augustus 2019 is (nog) geen motivering ontvangen. Naar aanleiding hiervan verzoek ik u vóór 17 september 2019 telefonisch contact met mij op te nemen. Als ik vóór 17 september 2019 niets van u heb vernomen, zal ik het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval wordt van het horen afgezien.”
6. Bij brief van 23 september 2019 heeft eiser verzocht om uitstel voor het indienen van gronden. In deze brief, die op 27 september 2019 door verweerder is ontvangen, is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Nadere bestudering van de aanslag leert dat de aangifte niet of niet volledig gevolgd is. Het bezwaar is hiertegen gericht. Teneinde hierover duidelijkheid te verkrijgen verzoek ik U zowel een kopie van de (papieren) aangifte, zoals die bij U bekend is, als een overzicht van de parameters, zoals die bij U bekend zijn, mij te doen toekomen. (…)
Er is getracht de hierboven gevraagde informatie op te vragen bij een publieksbalie van een regiokantoor. Echter, eensdeels kan er heden ten dage alleen nog maar op afspraak een bezoek worden gebracht, anderdeels is het aantal kantoren en daardoor ook het aantal publieksbalies de afgelopen jaren schrikbarend verminderd.
(…)
Ik verzoek U drie weken uitstel te verlenen voor het indienen van de gronden na ontvangst van de gevraagde documenten.
Ik verzoek U te worden gehoord.
(…).”
7. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar zijn de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet zijn gemotiveerd. De dagtekening van de uitspraak op bezwaar is 30 september 2019. Volgens het verweerschrift is de uitspraak op bezwaar verzonden op
27 september 2019. Voorafgaande aan de uitspraak op bezwaar is eiser niet gehoord.
8. Verweerder heeft de brief van eiser van 23 september 2019 als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.
Geschil
9. In geschil is of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Daarnaast is in geschil of de hoorplicht is geschonden.
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat de hoorplicht is geschonden.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat de hoorplicht niet is geschonden.
Beoordeling van het geschil
12. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevatten. In artikel 6:6 van de Awb is onder meer bepaald dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb , mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
13. Aangezien verweerder reeds bij brief van 24 april 2019, voorafgaand aan het opleggen van de aanslagen, uiteen heeft gezet waarom van de aangifte werd afgeweken, is geen sprake van een situatie dat eiser kon volstaan met het indienen van een pro forma bezwaar. Hij had op grond van die brief in ieder geval een begin van een motivering van het bezwaar kunnen geven. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiser gedurende de bezwaarfase meerdere malen de mogelijkheid heeft geboden om binnen daartoe gestelde termijnen alsnog de gronden van het bezwaar in te dienen. Ook heeft verweerder erop gewezen dat de bezwaren niet-ontvankelijk zouden worden verklaard indien de gronden van het bezwaar zouden uitblijven. Aldus heeft verweerder voldaan aan de verplichting van artikel 6:6 van de Awb. Eiser heeft niet binnen de door verweerder gestelde termijnen de gronden van bezwaar ingediend en evenmin meegedeeld dat hij meer informatie nodig had om de bezwaren te kunnen motiveren. Verweerder heeft de bezwaren dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Pas met zijn brief van 23 september 2019, die op 27 september 2019 door de belastingdienst is ontvangen, heeft eiser gereageerd op de brieven van verweerder. Op het moment dat verweerder kennis nam van deze brief was de uitspraak op bezwaar echter al gedaan. Bovendien waren de door verweerder gestelde termijnen om gronden in te dienen op 23 september 2019 reeds verstreken. De omstandigheid dat de publieksbalie van de belastingdienst gesloten was, staat er niet aan in de weg dat eiser binnen de gestelde termijnen tenminste een begin van motivering had kunnen geven Dat dit niet is gebeurd, moet dan ook voor zijn rekening en risico komen. De bezwaren zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard.
14. Nu de bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk zijn heeft verweerder op grond van artikel 7:3 van de Awb van het horen van eiser mogen afzien. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.