4.7.Tot slot volgt uit de door eiser ingebrachte nadere stukken dat het pand over de belastingjaren 2019-2020 en 2020-2021, dus voor het eerst nadat deze omgevingsrechtelijke procedure was aangevangen, voor de toepassing van de WOZ is onderverdeeld in een winkel en een woning en dat aan die woning een woningwaarde is toegekend (zie ook afbeeldingen A en B hierna). Verweerder heeft ter zitting onvoldoende toegelicht waarom hij hiertoe is overgegaan. De enkele stelling dat het daarbij om een andere zaak gaat, acht de rechtbank onvoldoende, nu verweerder er blijkens de waardering van uit gaat dat de woning ook als zodanig kan worden gebruikt, terwijl hij in deze procedure het standpunt inneemt dat daarvan geen sprake kan zijn.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen en met de gegeven motivering niet in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder en eiser daarbij nadrukkelijk in overweging in overleg te gaan over een oplossing die in het belang is van beide partijen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).