ECLI:NL:RBDHA:2021:7867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
C/09/526013 / FA RK 17-656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot partneralimentatie met betrekking tot hypotheeklasten van de echtelijke woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot partneralimentatie. De vrouw, die in de voormalige echtelijke woning verblijft, verzocht om een bijdrage in haar levensonderhoud. De man, die de volledige hypotheeklasten van de woning betaalt, stelde dat hij daarmee al in de aanvullende behoefte van de vrouw voorziet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de kosten van de voormalige echtelijke woning voldoet en dat de vrouw in deze woning verblijft, wat betekent dat de man reeds gedeeltelijk in haar behoefte voorziet.

De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw berekend op basis van de hofnorm, die 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen minus de kosten van de kinderen hanteert. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de behoefte van de vrouw, geïndexeerd naar 2021, € 2.501,- netto per maand bedraagt. Na aftrek van haar eigen inkomen, dat zij ontving uit een ziektewetuitkering, resteerde er een aanvullende behoefte van € 504,- netto per maand.

De rechtbank oordeelde dat de man met het betalen van de hypotheeklasten en andere kosten al in de aanvullende behoefte van de vrouw voorziet. Daarom werd het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie afgewezen. De rechtbank besloot dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt, omdat de argumenten van beide partijen onvoldoende onderbouwd waren. Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Vos als griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 17-656
Zaaknummer: C/09/526013
Datum beschikking: 11 juni 2021

Alimentatie

Beschikking op het op 24 januari 2017 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: [advocaat] te [plaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. E.M.F. Prickartz te Schiedam.

Procedure

Bij beschikking van 20 november 2020 van deze rechtbank – voor zover van belang –:
  • heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen;
  • is bepaald dat partijen recente stukken ten aanzien van hun inkomen en een draagkrachtberekening dienen over te leggen en de rechtbank dienen te informeren of zij instemmen met schriftelijke afdoening van de partneralimentatie;
  • is iedere verdere beslissing ten aanzien van de partneralimentatie en de proceskosten aangehouden;
  • is bevolen dat de procedure voor wat betreft de vaststelling van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het bericht van 26 november 2020 van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 13 december 2020 van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 15 december 2020, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief van 11 januari 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 16 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief van 18 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 20 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 30 april 2021 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide partijen met hun advocaten.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij beschikkingen van 16 november 2017 en
20 november 2020 is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Partneralimentatie
Behoefte van de vrouw
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw voldoende onderbouwd dat zij behoefte heeft aan een bijdrage, zij het dat niet in geschil is dat de man de kosten van de voormalige echtelijke woning voldoet en de vrouw in deze woning verblijft. Aldus voldoet de man reeds voor een deel in de behoefte van de vrouw.
De rechtbank acht het onder deze omstandigheden redelijk de zogenoemde hofnorm toe te passen teneinde de behoefte te bepalen, waarna bij de bepaling van de mate waarin de man daarin nog dient te voorzien ook rekening wordt gehouden met de betaling van de lasten van de voormalige echtelijke woning.
De hofnorm houdt in dat de behoefte van de alimentatiegerechtigde kan worden gelijkgesteld aan 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) minus de kosten van de kinderen ten tijde van het uiteengaan van partijen.
Partijen zijn eind 2016 uit elkaar gegaan. Voor het berekenen van de behoefte van de vrouw gaat de rechtbank aan de zijde van de man uit van een inkomen van € 69.519,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting 2016. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man ten tijde van het uiteengaan van partijen op € 3.627,- per maand.
Uit de jaaropgaven 2016 en de aangifte inkomstenbelasting 2016 blijkt dat de vrouw in 2016 een ziektewetuitkering had van € 3.711,- bruto per jaar en een WW-uitkering van € 5.747,- bruto per jaar. Rekening houdend met de algemene heffingskorting berekent de rechtbank het NBI van de vrouw ten tijde van het uiteengaan op € 708,- per maand.
Gelet op het voorgaande bedroeg het NBGI van partijen ten tijde van het uiteengaan
€ 4.335,- per maand. De man heeft onweersproken gesteld dat partijen toen ook nog de kosten hadden voor hun toen nog studerende en inwonende dochter, en dat die kosten ongeveer € 600,- per maand bedroegen. Gelet op het voorgaande bedraagt de behoefte van de vrouw op basis van de hofnorm (afgerond) € 2.241,- netto per maand (60% van € 4.335,- minus € 600,-). Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte van de vrouw € 2.501,- netto per maand.
Aanvullende behoefte van de vrouw
Ter bepaling van de aanvullende behoefte van de vrouw dient het eigen inkomen van de vrouw van haar totale behoefte te worden afgetrokken. De vrouw ontvangt thans een ziektewetuitkering van € 1.263,- netto per maand. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij onlangs een gesprek heeft gehad bij het UWV. In dat gesprek heeft de arts aangegeven dat de vrouw weer in staat is om te werken, zodat haar ziektewetuitkering zal stoppen. De rechtbank acht het in dat kader redelijk om uit te gaan van een fictief inkomen. Uit de door de vrouw overgelegde brief van het UWV van 29 december 2020 blijkt dat het WW-dagloon van de vrouw is bepaald op € 106,86 per maand.
Uit die brief blijkt dat het maandloon van de vrouw 21,75 maal het dagloon is. Gelet hierop zal de rechtbank rekening houden met een fictief loon van € 2.324,- bruto per maand (€ 106,86 x 21,75). Blijkens de brief van het UWV is dit loon al inclusief vakantiegeld, zodat ook de rechtbank daar vanuit zal gaan. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het fictieve NBI van de vrouw op € 1.997,- per maand. Met inachtneming van het eigen inkomen van de vrouw resteert volgens de aangehechte behoefteberekening een aanvullende behoefte aan partneralimentatie van € 504,- netto per maand.
Zoals overwogen woont de vrouw in de onverdeelde echtelijke woning. Partijen zijn in afwachting van een zitting bij team handel van deze rechtbank voor de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap. Tussen partijen is niet in geschil dat de man op dit moment nog de volledige hypotheeklasten van de echtelijke woning voldoet. Uit de overgelegde stukken maakt de rechtbank op dat de helft van die lasten € 225,- per maand aan hypotheekrente betreft en € 231,- aan inleg voor de OpbouwSpaarrekening. Ook maakt de rechtbank uit de overgelegde stukken op dat de man iedere maand € 26,- voldoet voor de overlijdensrisicoverzekering en € 23,- per maand voor de opstalverzekering.
De rechtbank is van oordeel dat de man met het betalen van die bedragen op dit moment voorziet in de aanvullende behoefte van de vrouw. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een partneralimentatie afwijzen.
Proceskosten
De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure. Volgens de man heeft de vrouw moedwillig in twee landen dezelfde procedure aanhangig gemaakt, waardoor de man onnodig dubbele kosten heeft moeten maken.
De vrouw voert verweer. Zij stelt dat zij er niet van op de hoogte was dat er al een echtscheidingsverzoek aanhangig was in Turkije.
De rechtbank merkt op dat partijen elkaar over en weer de schuld geven van het lange procederen. De standpunten zijn naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de vrouw;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. Vos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2021.