ECLI:NL:RBDHA:2021:7868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
C/09/596122 / FA RK 20-4568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en toewijzing eenhoofdig gezag na poging tot uitlokking van moord

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de man veroordeeld was tot een gevangenisstraf van acht jaren wegens poging tot uitlokking van moord op de vrouw. De vrouw verzocht om eenhoofdig gezag over de kinderen en om kinderalimentatie. De rechtbank oordeelde dat de verhouding tussen de ouders ernstig verstoord was, wat het gezamenlijk gezag onmogelijk maakte. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen toegewezen, en er werd geen omgangsregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld, omdat dit niet in het belang van de kinderen werd geacht. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 66,- per maand per kind, en de partneralimentatieverzoeken van de vrouw afgewezen, omdat de man geen draagkracht had. Daarnaast werd de verdeling van de huwelijksgemeenschap behandeld, waarbij de rechtbank bepaalde dat de man en de vrouw ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden bij de moeder van de man. De vrouw werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot immateriële schadevergoeding. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 20-4568 (echtscheiding) en FA RK 21-115 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/596122 (echtscheiding) en C/09/605751 (verdeling)
Datum beschikking: 11 juni 2021

Scheiding

Beschikking op het op 22 juni 2020 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Devkinandan te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [plaats 1] ,
advocaat: mr. J.S. Jordan te 's-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken, tevens houdende een aanvullend verzoek;
  • het bericht van 28 oktober 2020 van de zijde van de man;
  • het verweerschrift tegen het aanvullende verzoek;
  • het bericht van 10 december 2020 van de zijde van de vrouw;
  • het formulier ‘verdelen en verrekenen’, van de zijde van de man, ingediend op 9 februari 2021;
  • het bericht van 3 maart 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 19 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het bericht van 20 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief van 20 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 20 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 23 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het bericht van 27 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
De minderjarige [minderjarige 1] heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt.
Op 30 april 2021 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat, de man (middels videoverbinding vanuit de penitentiaire inrichting) en zijn advocaat, alsmede mevrouw [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Verzoek en verweer
De vrouw verzoekt de echtscheiding uit te spreken en:
  • (naar de rechtbank begrijpt:)
  • met ingang van 1 juli 2020, dan wel met ingang vanaf de dag dat de man de echtelijke woning zal verlaten, in ieder geval per 1 september 2020, een door de man aan de vrouw te betaling kinderalimentatie vast te stellen van € 750,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vast te stellen van € 3.550,- bruto per maand;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen, conform het voorstel van de vrouw,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens verzoekt de man zelfstandig de echtscheiding uit te spreken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen, conform het voorstel van de man, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum] 2006 te [plaats 2] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • De man is sinds 12 augustus 2020 gedetineerd.
  • De man is op 1 maart 2021 door deze rechtbank veroordeeld tot – voor zover hier van belang – een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren wegens poging tot uitlokking van moord en poging tot uitlokking van moord, meermalen gepleegd, op de vrouw.

Beoordeling

Ouderschapsplan
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid de verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank is het voldoende gebleken dat het op dit moment voor partijen niet mogelijk is om een ouderschapsplan op te stellen. Gelet hierop zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Echtscheiding
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Gezag
De vrouw verzoekt haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen. Het is volgens de vrouw onmogelijk om samen met de man het gezag over de kinderen uit te oefenen. Communicatie met de man is gevaarlijk en niet wenselijk.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw.
Het wettelijk uitgangspunt is dat ouders na ontbinding van het huwelijk het gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Ingevolge artikel 1:251a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen toewijzen en overweegt daartoe als volgt. Zoals reeds opgenomen onder het kopje ‘feiten’ is de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren wegens poging tot uitlokking van moord op de vrouw. Reeds hieruit volgt dat de verhouding tussen de ouders ernstig is verstoord, zodanig dat van normale communicatie geen sprake meer kan zijn. Daarbij komen praktische belemmeringen voor de uitvoering van gezamenlijk gezag. De vrouw en de kinderen zijn thans ondergedoken op een geheim adres. Bij uitvoering van gezag door de man acht de rechtbank het niet ondenkbaar dat onder meer hun verblijfplaats bij de man bekend zal worden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de man gedurende zijn detentie onvoldoende zicht heeft op de kinderen om gezagsbeslissingen over hen te kunnen nemen.
Hoofdverblijfplaats
Nu het verzoek van de vrouw om haar te belasten met het eenhoofdig gezag zal worden toegewezen komt de rechtbank niet meer toe aan het subsidiaire verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen.
Omgangsregeling
Ter zitting heeft de man verzocht een omgangsregeling vast te stellen waarbij hij middels videobellen contact kan hebben met de kinderen. De rechtbank acht het, conform de stelling van de vrouw, op dit moment niet in het belang van de kinderen om een omgangsregeling met de man vast te stellen. Onduidelijk is of, en zo ja, welke vorm van contact met de man de kinderen op dit moment aan kunnen. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat zij nu – ook na het voor hen heftige jaar – de nodige rust en stabiliteit krijgen alvorens in de toekomst eventueel contact met de man aan de orde kan zijn. Niet ondenkbaar is, zoals ook zijdens de vertegenwoordiger van de raad is opgemerkt, dat hulpverlening ter verwerking van de traumatische ervaringen in de afgelopen periode aan een dergelijk contactherstel vooraf dient te gaan.
Kinderalimentatie
De vrouw heeft om kinderalimentatie verzocht, waarbij zij, gelet op de detentie van de man, heeft gesteld dat de man een bijdrage kan betalen vanuit zijn vermogen.
De man heeft bestreden over enige draagkracht te beschikken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat de man thans geen inkomen genereert. Uit het navolgende ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap volgt dat de man wel over enig vermogen zal beschikken. Partijen hebben de echtelijke woning inmiddels verkocht voor € 478.000,-. De overwaarde beloopt € 278.000,-. Met die overwaarde dienen partijen, zoals eveneens uit het navolgende zal blijken, schulden van in totaal € 159.985,- te voldoen, zodat de resterende overwaarde (afgerond) € 59.008,- per persoon bedraagt (€ 278.000,- minus € 159.985,- / 2).
Bij gebreke van enige inkomsten, en anderzijds in het licht van dit vermogen, de zwaarwegende onderhoudsverplichting jegens de kinderen, alsmede het gegeven dat de man tijdens zijn detentie geen noemenswaardige lasten te dragen heeft, acht de rechtbank het redelijk dat de man 20% van zijn deel van de overwaarde aanwendt voor het betalen van kinderalimentatie voor de komende jaren, te weten € 11.802,-. Ervan uitgaande dat de man nog 7,5 jaar in detentie zit heeft de man een ruimte van (€ 11.802,- / 7.5 =) € 1.574,- per jaar, te weten € 131,- per maand om kinderalimentatie aan de vrouw te betalen. Nu voorts tussen partijen niet in geschil is dat zij ten tijde van het huwelijk een aanzienlijk inkomen hadden, acht de rechtbank het redelijk om een bedrag van (afgerond) € 66,- per maand per kind aan kinderalimentatie vast te stellen. Als ingangsdatum zal de rechtbank de datum van de beschikking hanteren.
Partneralimentatie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de kinderalimentatie is de rechtbank van oordeel dat aan de zijde van de man geen draagkracht meer resteert voor het betalen van een partneralimentatie. Het verzoek van de vrouw daartoe zal daarom worden afgewezen.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Nu niet is gesteld of gebleken dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW (tekst tot 1 januari 2018) worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestaat.
Bij de verdeling van de gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat partijen in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen. Als wettelijke peildatum voor het vaststellen van de omvang van de huwelijksgemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 22 juni 2020. Als peildatum voor de waardering geldt in het beginsel de datum van feitelijke verdeling.
Door partijen zijn de volgende bestanddelen van de huwelijksgemeenschap naar voren gebracht:
de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 3] aan de [adres 1] ;
de aan de echtelijke woning gekoppelde hypothecaire lening bij [bedrijfsnaam 1] ;
de polis bij [bedrijfsnaam 1] ;
de inboedel;
de bankrekeningen;
de auto’s;
het aandeel in [bedrijfsnaam 2] ;
de eenmanszaak [bedrijfsnaam 3] ;
schulden bij de moeder van de man.
Ad 1, 2 en 3. De echtelijke woning, de hypothecaire lening en de polis bij [bedrijfsnaam 1]
Het is de rechtbank gebleken dat de echtelijke woning reeds is verkocht en dat de polis alsmede een deel van de verkoopopbrengst zijn aangewend voor de aflossing van de hypothecaire lening. Over deze bestanddelen behoeft derhalve geen beslissing meer te worden genomen.
Ad 4. De inboedel
De man heeft ter zitting aangegeven dat de inboedel kan worden toegedeeld aan de vrouw. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad 5. De bankrekeningen
De rechtbank zal bepalen dat de saldi op de bankrekeningen met nummers [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] op naam van de man aan de man worden toegedeeld, onder verrekening van de helft van de saldi per de peildatum met de vrouw, en dat het saldo op in ieder geval de bankrekening met nummer [rekeningnummer 5] op naam van de vrouw aan de vrouw wordt toegedeeld, onder verrekening van de helft van het saldo per de peildatum met de man. Indien en voor zover de vrouw ook bankrekeningen heeft bij Knab Bank en Triodos (zoals de man stelt) dienen de saldi van die rekeningen ook per de peildatum bij helfte te worden verdeeld. Partijen dienen elkaar over en weer inzicht te verschaffen in de bankrekeningen die zij hebben en de overzichten van de saldi op de peildatum.
Ad 6. De auto’s
Partijen hebben aangegeven geen beslissing meer te willen over de twee auto’s nu de ene auto terug is naar de leasemaatschappij en de andere auto is vernietigd.
Ad 7. Het aandeel in VOF Imran autorijschool
Tussen partijen is niet in geschil dat [bedrijfsnaam 2] heeft bestaan en dat de man daarmee inkomen genereerde. Het is de rechtbank niet gebleken dat de onderneming nog enige waarde vertegenwoordigt. Daarbij neemt de rechtbank onder meer in overweging dat de man thans gedetineerd zit en geen werkzaamheden kan verrichten voor de onderneming, en kennelijk geen sprake is van overig personeel. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het aandeel van de man in de [bedrijfsnaam 2] toedelen aan de man zonder nadere verrekening met de vrouw.
Ad 8. De eenmanszaak Triple I Consultancy
Evenals bij de eenmanszaak [bedrijfsnaam 2] is het de rechtbank niet gebleken dat de eenmanszaak [bedrijfsnaam 3] nog enige waarde vertegenwoordigt. De rechtbank zal deze dan ook, voor zover deze nog bestaat, toedelen aan de man, zonder nadere verrekening met de vrouw.
Ad 9. Schulden bij de moeder van de man
De man heeft gesteld dat partijen schulden hebben bij zijn moeder van in totaal € 159.985,- (€ 99.985,- + € 50.000,- + € 10.000,-). De vrouw betwist het bestaan van deze schulden. Ter zitting heeft zij evenwel aangegeven dat zij de strijd over de schulden wil staken en heeft zij zich om haar moverende redenen aangesloten bij het standpunt van de man.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schulden.
Hierbij wijst de rechtbank op het vonnis van 4 februari 2021 van de voorzieningenrechter en de overeenkomst van partijen waaruit blijkt dat de overwaarde uit de verkoop van de woning in eerste instantie wordt aangewend om de schulden af te lossen en het resterende aan ieder bij helfte wordt uitgekeerd.
Woning [adres 2]
De vrouw stelt dat de woning aan de [adres 2] op naam staat van de moeder van de man maar dat deze eigendom is van de man. Indien en voor zover de man de woning aan zijn moeder heeft verkocht stelt de vrouw dat zij daarvoor geen toestemming heeft gegeven, zodat die overeenkomst nietig is en de man de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld. De vrouw wil dat de waarde van de woning bij helfte tussen partijen wordt verdeeld. De man betwist de stelling van de vrouw en stelt dat de woning al in 2011 is verkocht. In het licht van de betwisting van de man heeft de vrouw haar stelling naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen.
Woning [adres 3]
De vrouw stelt dat de man nog een woning in eigendom heeft aan de [adres 3] . De man heeft onweersproken gesteld dat deze woning reeds in 2011 is verkocht, zodat de rechtbank daarover geen beslissing meer zal nemen.
Stichting(en)
Ten aanzien van de door de vrouw in de stukken genoemde stichting(en) overweegt de rechtbank dat de man het bestaan daarvan heeft betwist. Gelet hierop en nu er onvoldoende verdere informatie is overgelegd zal de rechtbank de stichting(en) niet betrekken in de verdeling.
Bankrekeningen kinderen
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld. Volgens de vrouw heeft de man diverse bedragen van de bankrekeningen van de kinderen afgeschreven zonder toestemming van de vrouw. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij, voor zover hij bedragen van die rekeningen heeft afgehaald, deze zal terugstorten.
Overige vorderingen
De vrouw stelt dat zij € 52.913,- van haar ouders heeft moeten lenen om noodzakelijke lasten te voldoen. Zij vordert de helft van dit bedrag van de man. De rechtbank overweegt dat deze vorderingen – in het licht van de betwisting van de man – niet voldoende zijn onderbouwd. Bovendien zien deze bedragen op de periode na de peildatum, zodat, voorzover artikel 1:81 BW als grondslag voor de vordering zou moeten dienen, mede gezien de detentie van de man, gesteld noch gebleken is dat de man niet naar rato van zijn inkomen heeft bijgedragen.
Voorts vordert de vrouw – onder verwijzing naar het strafvonnis van 1 maart 2021– een bedrag van € 15.732,- van de man, te weten het deel van de door haar als slachtoffer in de strafprocedure gevorderde, maar niet toegewezen schade. De vrouw had in deze procedure € 16.813,62 materiële schade gevorderd, welke geheel is toegewezen, en € 40.732,- aan immateriële schade.
De strafrechter heeft de immateriële schade naar billijkheid vastgesteld op € 25.000,- en de vrouw voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard, en haar in zoverre naar de burgerlijke rechter verwezen.
De rechtbank constateert dat, wat er zij van de schade en een (resterende) vordering op vergoeding door de man, deze is ontstaan na de ontbinding van de gemeenschap en deze ook overigens zijn grond niet vindt in het huwelijk van partijen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de beoordeling van deze vordering daarmee het bestek van de onderhavige procedure te buiten. De rechtbank zal de vrouw dan ook niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze vordering.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zijdens de vrouw slechts naar het strafvonnis en haar medische behandeling is verwezen, zonder dat nader is toegelicht, laat staan onderbouwd, op grond waarvan de door de strafrechter vastgestelde schadevergoeding niet geheel voorziet in de geleden immateriële schade. Dat de vrouw in de strafprocedure meer had gevorderd, maakt op zichzelf niet dat de aan de vrouw toegebrachte immateriële schade tot meer dan de toegekende schadevergoeding en daarmee tot een vordering zou leiden.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] 2006 te [plaats 2] ;
bepaalt dat voortaan alleen aan de vrouw het gezag zal toekomen over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 te [plaats 3] , en
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [plaats 3] ;
bepaalt dat de man met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de vrouw zal betalen van € 66,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap – onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand – het volgende:
1. aan de man worden toegedeeld (althans voor zover het schuld betreft wordt bepaald dat de man deze voor zijn rekening neemt):
a. de saldi op de bankrekeningen met nummers [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] op naam van de man onder verrekening van de helft van de saldi per de peildatum met de vrouw;
b. het aandeel in [bedrijfsnaam 2] , zonder nadere verrekening met de vrouw;
c. de activa en de passiva [bedrijfsnaam 3] , zonder nadere verrekening met de vrouw;
2. aan de vrouw worden toegedeeld:
a. de inboedel, zonder nadere verrekening met de man;
b. het saldo op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 5] op naam van de vrouw, en de saldi van de eventuele bankrekeningen bij Knab Bank en Triodos, onder verrekening van de helft van het saldo per de peildatum met de man;
bepaalt dat partijen ten aanzien van de schulden bij de moeder van de man ieder voor de helft draagplichtig zijn;
verklaart de vrouw niet ontvankelijk ter zake van haar vordering tot immateriële schadevergoeding ad € 15.732,-;
verklaart deze beschikking – tot zover en met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. L.C. Vos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2021.