ECLI:NL:RBDHA:2021:7909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
C/09/ 592972 / HA ZA 20-487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de woning na echtscheiding en de bijbehorende verplichtingen van partijen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, betreft het de verdeling van de woning tussen twee ex-echtgenoten na hun echtscheiding in 2010. De man, die sinds april 2019 arbeidsongeschikt is, vordert de verdeling van de woning, die tot op heden onverdeeld is gebleven. De rechtbank heeft op 1 juli 2021 mondeling uitspraak gedaan, waarbij de verdeling van de woning is vastgesteld. De woning zal worden verkocht en de man moet binnen een week drie namen van NVM-makelaars aan de vrouw voorleggen, waaruit zij er één kan kiezen. De partijen zijn verplicht om samen met de makelaar een verkoopopdracht te verstrekken en de kosten van de makelaar en notaris worden gelijk verdeeld. De rechtbank heeft bepaald dat de man recht heeft op een bedrag van € 3.146,99 uit de verkoopopbrengst, ter compensatie van door hem betaalde eigenaarslasten sinds 2018. De vrouw is verplicht om mee te werken aan de verkoop en de verdeling van de woning, en als zij dit niet doet, treedt het vonnis in de plaats van de benodigde handtekeningen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaak/rolnummer C/09/592972 / HA ZA 20-487
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 juli 2021
in de zaak van
[de man]te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. J.F. van Drenth te Rotterdam,
tegen
[de vrouw]te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. I.J. Pieters te Leiden .
Partijen worden hierna ‘de man’ en ‘de vrouw’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 mei 2020, met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het tussenvonnis van 24 februari 2021, waarbij is bepaald dat de mondelinge behandeling vandaag plaatsvindt;
  • de brief van 21 juni 2021 namens de vrouw, met producties;
  • de akte in het geding brengen producties ten behoeve van mondelinge behandeling van 1 juli 2021 tevens houdende aanvullende vordering, namens de man;
  • de antwoordakte namens de vrouw;
  • de mondelinge behandeling op 1 juli 2021, waarbij zijn verschenen:
· de man, bijgestaan door de advocaat voornoemd en een tolk;
· de vrouw, bijgestaan door de advocaat voornoemd en een tolk.
1.2.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Met instemming van partijen is geen afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt van het verhandelde ter zitting.

2.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank:
2.1.
stelt de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van partijen als volgt vast:
2.2.
de woning aan [adres] te [plaats] (hierna de woning) zal worden verkocht en geleverd aan een derde. Binnen één week na heden zal de man aan de vrouw drie namen van NVM-makelaars noemen, waaruit de vrouw binnen twee weken nadat zij de opgave van de man heeft gekregen één makelaar kan kiezen. In geval de vrouw binnen deze aan haar gestelde termijn geen makelaar kiest, wordt de eerste door de man voorgestelde makelaar de door partijen te benoemen makelaar.
2.3.
partijen zullen gezamenlijk uiterlijk binnen zes weken na heden een verkoopopdracht verstrekken aan de makelaar, zoals bepaald onder 2.2. (hierna: de makelaar). Deze opdracht zal inhouden dat de makelaar, tegen het in de branche gebruikelijke tarief, de vraagprijs en de laatprijs van de woning bindend zal vaststellen en alle overige werkzaamheden in het kader van de verkoop van de woning zal verrichten.
2.4.
partijen verplichten zich de makelaar alle medewerking te verlenen die nodig is voor de verkoop van de woning, waaronder maar niet beperkt tot het opruimen van de woning voor het maken van foto’s, het aan de makelaar ter beschikking stellen van een sleutel en het bezichtigen van de woning door potentiële kopers.
2.5.
partijen stemmen zo snel als mogelijk in met een op de woning uitgebracht bod als dit ten minste gelijk is aan de door de makelaar bindend vastgestelde laatprijs. Zij ondertekenen binnen vijf dagen na het verzoek hiertoe van het makelaarskantoor de koopovereenkomst waarin dit wordt vastgelegd. En zij tekenen op de in de koopovereenkomst vastgestelde leveringsdatum de leveringsakte. De levering zal minimaal vier maanden na het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar plaatsvinden, tenzij partijen anders overeenkomen.
2.6.
partijen dragen ieder de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering.
2.7.
partijen zullen de hypothecaire geldlening op het moment dat de woning aan een derde wordt geleverd aflossen uit de verkoopopbrengst van de woning. Uit de overwaarde zal eerst een bedrag aan de man worden betaald van € 3.146,99 en het restant zal bij helfte tussen partijen worden verdeeld;
2.8.
wanneer de vrouw niet binnen de hiervoor genoemde termijnen haar medewerking verleent aan de verkoop van de woning, treedt dit vonnis in de plaats van het deel van de schriftelijke bemiddelingsovereenkomst (de opdracht aan de makelaar), de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van de vrouw dat zij opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt dan wel (mede) levert aan de koper.
2.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.10.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt;
2.11.
wijst af het meer of anders gevorderde.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
verdeling woning
3.2.
Partijen zijn ten tijde van hun echtscheiding in 2010 overeengekomen dat de vrouw voorlopig het voortgezet en exclusief recht van gebruik en bewoning van de echtelijk woning zou behouden. Partijen achtten het destijds in het belang van hun zoon dat hij nog een tijd in zijn vertrouwde woonomgeving kon blijven. De gemeenschappelijke woning van partijen is tot op vandaag onverdeeld gebleven. Nu de man op 1 april 2019 arbeidsongeschikt is geraakt en minder is gaan verdienen, vordert hij verdeling van de woning.
3.3.
De hoofdregel is dat iemand op elk moment de verdeling van een woning mag vorderen. Partijen zijn niet overeengekomen dat deze hoofdregel tussen partijen niet van toepassing is. In het convenant is opgenomen dat de vrouw voorlopig in de woning kon blijven wonen, maar niet dat de man geen verdeling kan vorderen.
3.4.
Van deze hoofdregel kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als de belangen van de ander, hier de vrouw en de zoon, groter zijn dan de belangen van degene die de verdeling vordert, hier de man. Van die uitzondering is geen sprake. Dat het voor de vrouw vanwege haar persoonlijke en financiële situatie en omdat de zoon vanaf september gaat studeren nu niet goed uitkomt om tot verdeling over te gaan is daarvoor niet genoeg. Ook omdat de verdeling al sinds de echtscheiding in 2010 – om min of meer dezelfde reden – is uitgebleven. Er is een moment dat van de man niet langer gevraagd kan worden met de verdeling te wachten. En dat moment is nu aangebroken. Dat de man thans mogelijk nog niet met pensioen is en de zoon net begint met een universitaire studie en mogelijk nog thuis wil blijven wonen, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de vrouw in staat is zelf de hypothecaire lasten te betalen. Dat zij de kosten voor haar rekening kan nemen, betekent niet dat daarom van de man kan worden geëist dat hij mede-eigenaar blijft van de woning.
3.5.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:185 lid 2, sub c, BW stelt de rechtbank de verdeling dus vast zoals door de man is gevorderd. Om ook aan de belangen van de vrouw tegemoet te komen, heeft de rechtbank bepaald dat de woning niet eerder dan binnen vier maanden na het verlenen van de opdracht aan de makelaar wordt geleverd. Dat geeft de vrouw en de zoon van partijen tijd om naar andere woonruimte op zoek te gaan.
de lasten van de woning en de gebruiksvergoeding
3.6.
Vaststaat dat de man de woning in 2008 heeft verlaten.
3.7.
De rechtbank stelt voorop dat partijen op grond van het bepaalde in artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek (BW) na hun echtscheiding en tot aan de datum van verkoop en levering van de woning aan een derde in beginsel naar evenredigheid van hun aandeel, in dit geval ieder voor de helft, moeten bijdragen in de eigenaarslasten van de woning.
Voorts bepaalt artikel 3:169 BW dat iedere deelgenoot bevoegd is een gemeenschappelijk goed te gebruiken. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit artikel ook meebrengt dat de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de ander gebruikt, verplicht is de ander schadeloos te stellen voor het feit dat hij geen gebruik kan maken van zijn eigendom, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding (HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143). Deze vergoeding wordt toegekend als de rechter dat redelijk en billijk vindt.
3.8.
Partijen hebben in hun convenant een regeling opgenomen voor de kosten van de woning. Partijen zijn overeengekomen dat ieder van partijen de helft van de eigenaarslasten betaalt. Voor wat betreft de hypotheekrente en -aflossing zijn zij overeengekomen dat de man vanwege fiscale redenen per 1 juli 2010 de helft van de totale hypotheekrente en -aflossing van de woning zal betalen en dat hij deze helft van de door hem betaalde hypotheekrente en -aflossing in mindering mag brengen op de alimentatie die hij aan de vrouw dient te betalen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat partijen feitelijk zijn overeengekomen dat de vrouw de hypotheekrente en -aflossing betaalt en dat de man de verplichting heeft om partneralimentatie te betalen.
De betaling van een gebruiksvergoeding zijn partijen niet overeengekomen. Dat zou ook niet redelijk zijn, nu in feite bijna alle eigenaarslasten voor rekening van de vrouw zijn gekomen via de verrekening met de alimentatie.
3.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding thans, in afwijking van of in aanvulling op het convenant, de vorderingen van partijen ten aanzien van de eigenaarslasten of een gebruikersvergoeding of een andere dan 50/50 verdeling van de overwaarde toe te wijzen. De omstandigheid dat de vrouw vanaf april 2019 de hypotheekrente helemaal betaalt, past binnen de in het convenant gemaakt afspraken, omdat het gerechtshof inmiddels heeft bepaald dat de man vanaf april 2019 geen partneralimentatie meer verschuldigd is. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat partijen op de hypothecaire geldlening hebben afgelost, zodat de rechtbank hierover niet hoeft te oordelen.
3.10.
De vordering van de man tot betaling van de helft van de eigenaarslasten anders dan de hypotheekrente wijst de rechtbank wel toe. Partijen zijn immers in het convenant overeengekomen dat ieder van partijen de helft van deze eigenaarslasten betaalt. Uit de stukken volgt dat de vrouw in 2017 nog haar deel heeft betaald. Dit betekent dat de vordering van de man op dit punt kan worden toegewezen voor wat betreft de door hem vanaf 2018 betaalde eigenaarslasten. In het convenant is uitdrukkelijk bepaald dat tot de eigenaarslasten ook behoren de waterschapsbelasting. Ook hiervan moet de vrouw dus de helft aan de man vergoeden. De man heeft over 2018 tot en met 2021 een bedrag van € 3.146,99 betaald.
3.11.
Bij deze stand van zaken heeft de rechtbank in redelijkheid beslist dat bij de overdracht van de woning van de dan te realiseren netto verkoopopbrengst een bedrag van € 3.146,99 aan de man toekomt – in verband met verrekening van door de man sinds 2018 betaalde eigenaarslasten – en dat vervolgens de eventueel resterende verkoopopbrengst tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld.
kosten van onderhoud
3.12.
In geschil is of de man de helft van de door de vrouw betaalde onderhoudskosten van de woning van, na vermindering van eis van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling, € 914,88 aan haar moet terugbetalen. In artikel 4.2.1 van het convenant zijn partijen overeengekomen dat kosten aan de woning ter zake klein onderhoud ten laste van de vrouw komen. Daarnaast staat in het convenant dat indien partijen in overleg besluiten groot onderhoud aan de woning te laten uitvoeren, de daaraan verbonden kosten door partijen 50/50 worden betaald. Uit de beschikking van deze rechtbank van 11 januari 2016 blijkt dat partijen ter zitting ter voorkoming van conflicten zijn overeengekomen dat voor zover het de toekomst betreft onder groot onderhoud valt al het buitenwerk aan de woning voor een bedrag hoger dan € 250 en dat de vrouw hiervoor schriftelijk om toestemming moet vragen aan de man. De rechtbank begrijpt deze afspraken aldus dat de vrouw voor het uitvoeren van groot onderhoud in de woning en aan het buitenwerk van de woning, de man om toestemming moet vragen, als zij wil dat de man eraan meebetaalt.
De vrouw heeft geen toestemming gevraagd, terwijl niet is gebleken dat dit niet mogelijk was geweest. Ze heeft gezegd dat de man altijd weigerde, maar kon daarvan geen concreet voorbeeld geven. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de man niet gehouden is de gevorderde kosten aan de vrouw te vergoeden.
3.13.
De rechtbank zal de vrouw veroordelen mee te werken aan de verdeling en bepalen dat – als de vrouw dat niet doet – deze uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettig vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, op grond van het bepaalde in artikel 3:300 lid 1 BW.
3.14.
De man heeft geen belang bij de door hem gevorderde dwangsom. Ook heeft hij geen belang bij een afzonderlijke machtiging op grond van artikel 3:174 BW.
3.15.
In het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, en zij over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 6 juli 2021.
WAARVAN PROCES-VERBAAL
De griffier is buiten staat dit
proces-verbaal te ondertekenen.