ECLI:NL:RBDHA:2021:7952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
20/3335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling aanvraag omgevingsvergunning en elektronische communicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de buiten behandelingstelling van een aanvraag omgevingsvergunning. Eiser had op 20 juni 2019 een aanvraag ingediend voor het verbouwen van een bovenwoning tot drie appartementen met een dakterras. De gemeente heeft deze aanvraag op 13 augustus 2019 buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet tijdig de gevraagde aanvullende gegevens had aangeleverd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 19 maart 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft onderzocht of de termijn voor het aanleveren van de aanvullende gegevens correct was aangevangen. Eiser had bij zijn aanvraag aangegeven dat hij per e-mail bereikbaar was. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende had aangetoond dat het verzoek om aanvullende gegevens op de juiste wijze was verzonden naar de gemachtigde van eiser. Eiser betoogde dat de communicatie niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente zich voldoende had vergewist van de bereikbaarheid van eiser. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het aanleveren van de gegevens op 12 juli 2019 was aangevangen en dat de gemeente de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3335

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: A.C. Visser).

Procesverloop

In het besluit van 13 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning voor het verbouwen van de bovenwoning aan de [straat] [huisnummer] tot drie appartementen met een dakterras (de aanvraag) buiten behandeling gelaten.
In het besluit van 19 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een Skype-verbinding op 13 april 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Daarnaast is namens eiser [A] verschenen.

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure vooraf?
1.1
Op 20 juni 2019 heeft eiser elektronisch een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Eiser heeft bij zijn contactgegevens een e-mailadres ( [e-mail 1] ) opgegeven. Daarnaast heeft hij een bedrijf, Haaglanden bouwadvies, gemachtigd en een e-mailadres ( [e-mail 2] van dit bedrijf opgegeven. Eiser heeft met de akkoordverklaring onder meer verklaard toestemming te geven dat hij de correspondentie over de aanvraag/melding wil ontvangen op het door hem opgegeven e-mailadres.
1.2
Verweerder heeft op 20 juni 2019 de ontvangst van de aanvraag per e-mailbericht bevestigd. Dit e-mailbericht is verzonden naar het opgegeven e-mailadres van eiser en naar dat van de gemachtigde van Haaglanden bouwadvies. Vervolgens heeft verweerder eiser bij brief van 12 juli 2019 in de gelegenheid gesteld om ontbrekende gegevens per activiteit uiterlijk 9 augustus 2019 aan te vullen. Verweerder heeft dit bericht per e-mail verzonden naar het e-mailadres van [A] , gemachtigde van Haaglanden bouwadvies. Omdat verweerder geen gegevens had ontvangen binnen de gestelde termijn is de aanvraag bij het primaire besluit buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft het primaire besluit op
13 augustus 2019 per e-mailbericht naar het e-mailadres van eiser en naar dat van [A] verstuurd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften – het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft dit besluit doen steunen op de overweging dat de gemachtigde van het bouwbedrijf de vertegenwoordiger is van de belangen van de aanvrager en dus ook degene is die wordt aangeschreven voor het aanvullen van gegevens, gelet op het feit dat er technische gegevens zijn gevraagd die geheel liggen binnen het vakgebied van die gemachtigde. Voorts kan het verzenden van de ontvangstbevestiging en van het besluit naar de aanvrager zelf niet als een bestendige e-mailpraktijk worden aangemerkt waar rechten aan kunnen worden ontleend. Gelet op het aankomen van een eerdere (en latere) e-mail, terwijl er geen foutmelding van verzending is binnengekomen, en gemachtigde bij het gestelde ontbreken van communicatie geen enkele poging heeft ondernomen om zich over de voortgang te laten informeren door verweerder, mocht verweerder er van uit gaan dat het verzoek om aanvullende gegevens op de juiste manier was verzonden en ook was aangekomen bij de gemachtigde van het bedrijf. De ingebrachte stukken (e-mailwisseling en whatsappberichten) veranderen deze conclusie niet.
Standpunten van partijen
3.1
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder heeft miskend dat de berichtgeving in het kader van de aanvraag niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2:14, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zoals die bepaling volgens de parlementaire geschiedenis moet worden uitgelegd. Het risico van verzending langs elektronische weg ligt namelijk bij de verzender, tenzij komt vast te staan dat het probleem is veroorzaakt door de ontvanger. Daardoor heeft verweerder ten onrechte aan een onjuist criterium, te weten een redelijkheidsbeoordeling, getoetst. Tot slot betoogt eiser dat wel sprake was van een bestendige e-mailpraktijk, zodat het e-mailbericht met het verzoek om aanvullende stukken ook naar de aanvrager had moeten worden gestuurd.
3.2
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt geen aanleiding te zien om het bestreden besluit te herzien. Eiser heeft met de akkoordverklaring kenbaar gemaakt via elektronische weg te willen corresponderen. Voorts wordt eiser niet gevolgd in het betoog dat aan de verkeerde wetsbepaling is getoetst. Verweerder stelt zich daartoe bovendien op het standpunt dat aan de voorwaarden van betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid is voldaan. Tot slot is volgens verweerder geen sprake van een bestendige e-mailpraktijk.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Niet in geschil is dat eiser de ontbrekende stukken waar verweerder per e-mailbericht van 12 juli 2019 om heeft verzocht, niet heeft ingediend. In geschil is of de termijn ingevolge artikel 4:5, eerste lid en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met het versturen van dit e-mailbericht is aangevangen. Dat is alleen het geval indien aan het gestelde in artikel 2:14, eerste lid, van de Awb is voldaan. Op grond van dit artikel kan een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
4.2
Kenbaarheid van voldoende bereikbaarheid per e-mail kan uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 2:14 van de Awb volgt dat de enkele vermelding van een e-mailadres in een brief daarvoor niet voldoende is. [1] Andere omstandigheden, zoals eerdere correspondentie per e-mail met de geadresseerde kunnen wel voldoende zijn. [2] Voorts kan het kenbaar maken in de zin van artikel 2:14 van de Awb zowel impliciet als expliciet geschieden. [3] De rechtbank is van oordeel dat eiser kenbaar heeft gemaakt dat hij langs de elektronische weg bereikbaar was voor correspondentie over de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, van de Awb. Daartoe is van belang dat hij op het aanvraagformulier expliciet kenbaar heeft gemaakt akkoord te gaan met het ontvangen van correspondentie over de aanvraag op het door hem opgegeven e-mailadres. Deze correspondentie omvat naar het oordeel van de rechtbank tevens het verzoek om aanvullende stukken.
4.3
Vast staat dat het verzoek om aanvullende gegevens alleen naar het e-mailadres van [A] , gemachtigde van Haaglanden bouwadvies is verstuurd, en niet tevens naar het e-mailadres van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder kon volstaan met het versturen van het e-mailbericht naar het e-mailadres van de gemachtigde
[A] van Haaglanden bouwadvies. Eiser heeft dat bedrijf immers niet zonder reden als gemachtigde aangewezen. Bovendien ging het bij de door verweerder gewenste aanvulling om technische gegevens, zodat het logisch is dat daarvoor de gemachtigde werd benaderd. Er zijn geen aanwijzingen dat bij de gemeente Den Haag sprake is van een bestendige e-mailpraktijk, die inhoudt dat een verzoek om aanvulling van de aanvraag zowel naar het
e-mailadres van de aanvrager als naar dat van de gemachtigde van het bouwbedrijf wordt gestuurd. Daarom kan de stelling van eiser dat in strijd met die praktijk is gehandeld, geen doel treffen. Eiser heeft expliciet kenbaar heeft gemaakt dat hij langs elektronische weg voldoende bereikbaar was op de onder punt 1.1 vermelde e-mailadressen.
4.4
Eiser betoogt dat de gemachtigde [A] het e-mailbericht met het verzoek om aanvulling van de aanvraag niet heeft ontvangen. Gelet op de dossierstukken gaat de rechtbank er met verweerder van uit dat het bewuste e-mailbericht correct is verzonden. In de enkele ontkenning van ontvangst van het e-mailbericht ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om verweerder niet te volgen. Hierbij is in aanmerking genomen dat de overige correspondentie, waaronder het primaire besluit, de gemachtigde wel heeft bereikt en dat de verzender geen foutmelding heeft ontvangen.
4.5
Eiser heeft ter bestrijding van de visie van verweerder en onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis betoogd dat het bestuursorgaan niet alleen bewijs dient te leveren van correcte verzending van het e-mailadres, maar dat ook in het geval het bestuursorgaan daarin slaagt, het risico van verzending toch bij het bestuursorgaan rust, tenzij door het bestuursorgaan bewijs kan worden geleverd dat het probleem door de ontvanger is veroorzaakt. Dit betoog kan eiser niet baten. Weliswaar ligt het risico van de verzending langs elektronische weg bij de verzender, maar dit is anders wanneer het probleem is veroorzaakt door de ontvanger. [4] In dit geval heeft verweerder de verzending van het e-mailbericht aannemelijk gemaakt. Het e-mailbericht is immers overgelegd en daaruit blijkt dat dit naar het opgegeven e-mailadres van [A] is verzonden. Daarmee staat genoegzaam vast dat het probleem bij de ontvanger (in dit geval de gemachtigde) ligt. Hij heeft de bewuste e-mail blijkbaar niet opgemerkt.
4.6.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich genoegzaam ervan heeft vergewist dat eiser langs elektronische weg voldoende bereikbaar was en heeft verweerder met verzending van het e-mailbericht naar de gemachtigde van het bedrijf kunnen volstaan. Dit betekent dat de termijn om de aanvraag aan te vullen met het versturen van het e-mailbericht op 12 juli 2019 is aangevangen en dat verweerder na het verstrijken van die termijn de aanvraag buiten behandeling mocht stellen op grond van artikel 4:5, eerste lid en onder c, van de Awb.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2002/03, 28 483, nr. 5, p. 12.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van
3.Zie als voorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3392.
4.Kamerstukken II, 2001/02, 28 483, nr. 3, p. 39.