ECLI:NL:RBDHA:2021:7953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de WIA-uitkering en de berekening van het dagloon

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 mei 2021, staat de beoordeling van de hoogte van de WIA-uitkering centraal. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.J.A. Vis, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door C. Schravesande. De rechtbank behandelt de vraag of het dagloon van eiseres correct is vastgesteld, waarbij eiseres aanvoert dat er geen rekening is gehouden met het loon dat zij verdiende in de referteperiode voorafgaand aan een eerdere wachttijd.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiseres had eerder een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan die was afgewezen. Na een nieuwe ziekmelding en een wachttijd van 104 weken, is haar aanvraag voor een WIA-uitkering opnieuw beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de door het Uwv gehanteerde berekening van het dagloon niet onjuist is, en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt. De rechtbank wijst erop dat de relevante wettelijke bepalingen zijn nageleefd en dat er geen andere aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het dagloon onjuist is berekend.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Wet WIA en de bijbehorende regelgeving, en bevestigt dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6850

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.J.A. Vis),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 23 september 2019 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) krijgt, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
Bij besluit van 7 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Daarbij is het primaire besluit herroepen en is beslist dat eiseres vanaf 23 september 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering krijgt omdat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Voor de periode van 23 september 2019 tot
23 november 2019 is de bruto-uitkering bepaald op € 1.261,45.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de gedingstukken ingestuurd en een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In dit beroep gaat het uitsluitend over de hoogte van de uitkering. Daarbij is het dagloon bepalend. Volgens eiseres is het dagloon niet juist vastgesteld. Zij heeft er op gewezen dat in haar geval sprake is van een later ontstaan recht op een WIA-uitkering conform artikel 55 van de Wet WIA. In zo’n geval moet niet alleen worden gekeken naar het genoten loon voorafgaand aan de eerste ziektedag, maar ook naar het loon dat is verdiend in de referteperiode die voorafging aan de eerder doorgemaakte wachttijd. Is dat laatste loon hoger, dan moet van dat bedrag worden uitgegaan. Dit volgt naar het oordeel van eiseres uit artikel 21 van het Dagloonbesluit.
2. Verweerder heeft (samengevat) te kennen gegeven dat artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b. en c., van de Wet WIA niet van toepassing zijn. Eiseres heeft zich opnieuw ziekgemeld na een eerdere beoordeling, die uitmondde in een weigering van de aangevraagde Wet WIA-uitkering. Eiseres heeft een nieuwe wachttijd van 104 weken doorlopen. De toekenning van de uitkering na die periode hangt samen met psychische gezondheidsklachten. Daarvoor zijn bij de eerdere beoordeling geen beperkingen vastgesteld. De uitval van eiseres in september 2017, die uiteindelijk tot toekenning van een Wet WIA-uitkering heeft geleid, werd niet veroorzaakt door dezelfde klachten als waarvoor zij eerder over de maximale termijn een ZW-uitkering heeft ontvangen, aldus verweerder.
3. De rechtbank moet in deze zaak aan de hand van wat door eiseres is aangevoerd beoordelen of het dagloon, en daarmee het bedrag van haar Wet WIA-uitkering, op het juiste bedrag is vastgesteld. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn weergegeven in een bijlage bij deze uitspaak.
4. Het loon dat door verweerder als uitgangspunt is gehanteerd voor de berekening van de uitkering is niet in geschil. Dit is het loon dat eiseres verdiende voordat zij zich op
25 september 2017 ziek meldde. Eiseres heeft echter een beroep gedaan op artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b. en c, in verbinding met artikel 21 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: het Dagloonbesluit). Zij stelt dat ook moet worden gekeken naar het loon dat zij verdiende in de periode die voorafging aan een eerder doorgemaakte wachttijd.
5. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder bij besluit van 13 oktober 2016 een eerdere aanvraag van eiseres om een Wet WIA-uitkering heeft afgewezen. Daarna viel eiseres opnieuw uit wegens ziekte op 25 september 2017. Na een wachttijd van 104 weken is de nieuwe aanvraag om een Wet WIA-uitkering (na heroverweging) toegekend met ingang van 23 september 2019. Tussentijds vond op verzoek van eiseres twee maal een herbeoordeling plaats, en wel per 1 maart 2017 en per 1 mei 2018. Die herbeoordeling leidde er niet toe dat eiseres eerder een Wet WIA-uitkering kreeg.
6.1
De regeling waarnaar eiseres verwijst ziet op situaties waarin een verkorte wachttijd geldt, of waarin direct recht op een Wet WIA-uitkering ontstaat, zonder wachttijd. Is één van die situaties van toepassing, dan gelden ook afwijkende regels voor de vaststelling van het dagloon. Vast staat dat eiseres niet binnen vier weken na 13 oktober 2016 (de datum waarop aan eiseres een Wet WIA-uitkering werd geweigerd) opnieuw is uitgevallen wegens ziekte. Die ziekmelding was bijna een jaar later. Hieruit volgt dat artikel 55, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet WIA niet van toepassing is.
6.2
Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, ten 1e, van de Wet WIA is bedoeld voor gevallen waarin een verzekerde binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd opnieuw uitvalt als gevolg van dezelfde ziekte die eerder leidde tot toekenning van een ZW-uitkering gedurende de volledige wachttijd van 104 weken. In zo’n geval ontstaat het recht op een Wet WIA-uitkering direct, dus zonder nieuwe wachttijd. Deze regeling is voor eiseres evenmin van toepassing. Zij heeft immers na haar ziekmelding op 25 september 2017 opnieuw gedurende 104 weken, de volledige wachttijd, een ZW-uitkering ontvangen. Bovendien blijkt uit de stukken dat de arbeidsongeschiktheid die uiteindelijk heeft geleid tot toekenning van een Wet WIA-uitkering, niet voortvloeit uit dezelfde ziekteoorzaak als op grond waarvan zij eerder gedurende een volledige wachttijd (vóór 13 oktober 2016) ongeschikt was voor het verrichten van haar arbeid.
6.3
Aangezien eiseres niet eerder dan per 23 september 2020 een Wet WIA-uitkering heeft gekregen geldt ook het bepaalde in artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, ten 2e, van de Wet WIA niet.
7. De beroepsgrond dat verweerder in verband met het bepaalde in artikel 21 van het Dagloonbesluit het dagloon van eiseres onjuist heeft vastgesteld vanwege het feit dat geen rekening is gehouden met het loon dat eiseres verdiende in de (referte-) periode die voorafging aan een eerdere wachttijd, slaagt niet. Er zijn geen andere aanknopingspunten voor het oordeel dat het dagloon onjuist is berekend. Hieruit volgt dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Wet WIA
Artikel 23 De wachttijd
Voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet geldt voor hem een wachttijd van 104 weken.
(….)
Artikel 54 Ontstaan van het recht op een WGA-uitkering
1. Recht op een WGA-uitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a
.hij de wachttijd heeft doorlopen;
b
.hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; en
c
.er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
2. Het recht op een WGA-uitkering ontstaat niet eerder dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet.
3. (…)
Artikel 55 Later ontstaan van het recht op een WGA-uitkering
Indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan, ontstaat het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand:
(…)
b. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na:
1. de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, of
2. de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering; of
c. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vier weken na:
1. de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid; of
2. de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
(…)
(…)
Dagloonbesluit
Artikel 21
In de gevallen waarin de artikelen 48, eerste lid, onderdelen b. en c, en 55, eerste lid, onderdelen b. en c, van de Wet WIA van toepassing zijn, wordt het WIA-dagloon niet lager vastgesteld dan het dagloon dat op grond van de Wet WIA in aanmerking zou zijn genomen als het recht op uitkering zou zijn ontstaan op de in artikel 47, tweede lid, en artikel 54, tweede lid, van de Wet WIA bedoelde dag, zoals dat dagloon vanaf die dag tot aan de datum van het recht op uitkering op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wet WIA zou zijn herzien, indien het recht op uitkering op grond van de Wet WIA op die dag zou zijn ontstaan.