In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen twee slagbomen die op een buurtstraat waren geplaatst, maar zijn verzoek werd door verweerder afgewezen. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat eiser volgens hen geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser was van mening dat hij wel degelijk belanghebbende was, omdat de slagbomen de toegang tot zijn woning en die van andere bewoners belemmerden.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat hij geen actueel, concreet en individueel belang had bij het handhavingsverzoek. Eiser huurde een parkeerplaats en had toegang tot het terrein via een tag, waardoor hij niet in zijn belangen werd geschaad. De rechtbank oordeelde dat de bezorgdheid van eiser over de bereikbaarheid van hulpdiensten en bezoekers niet voldoende was om hem als belanghebbende aan te merken. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht, maar op onjuiste gronden, het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had verklaard. Dit gebrek werd echter gepasseerd, omdat eiser hierdoor niet was benadeeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar droeg verweerder wel op het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.