ECLI:NL:RBDHA:2021:8069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
8785138 / CV EXPL 20-3326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst woning door niet tijdig inroepen financieringsclausule en verbeurde boete

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld tegen gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], wegens het niet tijdig inroepen van een ontbindende financieringsclausule in een koopovereenkomst voor een woning. De koopovereenkomst, gesloten op 30 oktober/1 november 2019, bevatte een clausule die gedaagden de mogelijkheid bood om de overeenkomst te ontbinden indien zij voor 6 december 2019 geen financiering konden verkrijgen. Gedaagden hebben deze clausule echter pas op 10 december 2019 ingeroepen, waardoor de overeenkomst onvoorwaardelijk is geworden. Eisers hebben de woning op 6 maart 2020 opnieuw verkocht, wat hen schade heeft berokkend. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden een boete van 10% van de koopprijs, zijnde € 26.900,=, hebben verbeurd, en dat er geen aanleiding is om deze boete te matigen. De kantonrechter heeft gedaagden veroordeeld tot betaling van € 24.999,=, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak is gedaan op 8 juli 2021 door kantonrechter M. Nijenhuis.

Uitspraak

REchtbank den haag

Zittingsplaats Gouda
Zaaknummer: 8785138 CV EXPL 20-3326
Vonnis van de kantonrechter d.d. 8 juli 2021 in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] ,
gemachtigde: mr. S.W. van Zijll,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] (voorheen wonende te [woonplaats] ),
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] , (voorheen wonende te [woonplaats] ),
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen,
procederende in persoon.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende stukken, waaruit tevens het verloop van de procedure blijkt:
- de dagvaarding d.d. 8 mei 2020 met producties;
- het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam, waarbij deze zaak is verwezen naar de kantonrechter te Gouda;
- de aantekening van het mondeling antwoord van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
- de aantekeningen van mr. van Zijll ten behoeve van de mondelinge behandeling van deze zaak op 10 juni 2021;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 10 juni 2021.

2.De beoordeling

2.1
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen in deze procedure, na vermindering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , om hun te betalen een bedrag ad € 24.999,=, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag van de dag der dagvaarding (8 mei 2020), met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure en de nakosten.
2.2
[eiser 1] en [eiser 2] leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. Zij hebben blijkens een onderhandse akte d.d. 30 oktober/1 november 2019 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verkocht, tegen een koopsom ad € 269.000,=, het appartementsrecht, rechtgevende op het gebruik van de woning aan het Kortelandpad 40 te [woonplaats] . In artikel 18 van de overeenkomst is bepaald dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de overeenkomst kunnen ontbinden indien zij uiterlijk op 6 december 2019 de voor de betaling van de koopprijs benodigde financiering ad € 269.000,= niet hebben kunnen verkrijgen. De partij die de ontbinding inroept dient dit volgens dit artikel schriftelijk te doen en dient er voor de zorgen dat dit geschrift uiterlijk op de eerste werkdag na de datum waarvan in de ontbindende voorwaarde sprake is, door de verkoper is ontvangen. In artikel 5.1 van de overeenkomst is bepaald dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uiterlijk op 13 december 2019 voor een bedrag ad € 26.900,= een bankgarantie moeten laten stellen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich niet tijdig, namelijk voor het eerst op 10 december 2019, op de ontbindende financieringsclausule beroepen, zodat de overeenkomst onvoorwaardelijk is gaan gelden. Zij hebben, ondanks een daartoe strekkende sommatie d.d. 23 januari 2020, om binnen 8 dagen nadien na te komen, de in artikel 5.1 genoemde bankgarantie niet doen stellen, zodat zij in verzuim zijn komen te verkeren. Volgens artikel 14.3 van de koopovereenkomst hebben zij aldus een boete verbeurd ad € 26.900,= (10% van de koopprijs). De door partijen gesloten koopovereenkomst moet geacht worden te zijn ontbonden per 10 december 2019. [eiser 1] en [eiser 2] hebben de aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verkochte woning op 6 maart 2020 opnieuw verkocht. In verband hiermee hebben zij een schade geleden ten bedrage va € 12.447,22. [eiser 1] en [eiser 2] beperken hun vorderingen in deze procedure uit praktische overwegingen tot het gevorderde bedrag ad € 24.999,=, te vermeerderen met de gevorderde rente. Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben [eiser 1] en [eiser 2] betwist dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun makelaar tijdig hebben laten weten dat de koop niet konden financieren. Aanleiding om de gevorderde boete te matigen is er niet.
2.3
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] verweren zich met het volgende. In de periode waarin zij de in het geding zijnde koopovereenkomst sloten, is [gedaagde 1] zijn baan kwijtgeraakt, overleed zijn vader en hebben hij en [gedaagde 2] hun relatie beëindigd. [gedaagde 1] had geen recht op WW. Hij had geen financiële middelen en heeft daarom geen hypotheek aangevraagd. Voor het verstrijken van de termijn heeft hij de makelaar van [eiser 1] en [eiser 2] meegedeeld dat hij en [gedaagde 2] wilden afzien van de koop omdat er geen inkomen meer was. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zien geen kans om het door [eiser 1] en [eiser 2] gevorderde bedrag te betalen. De gevorderde boete is te hoog.
2.4
De kantonrechter overweegt het volgende.
2.5
De door [eiser 1] en [eiser 2] gestelde feiten hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet (voldoende) betwist, zodat deze als vaststaand zijn aan te nemen, waaronder ook begrepen het feit dat de door partijen gesloten koopovereenkomst geacht moet worden te zijn ontbonden. De stelling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , dat zij de makelaar van [eiser 1] en [eiser 2] voor het verstrijken van de daarvoor geldende termijn hebben meegedeeld dat zij de koop niet (meer) konden financieren, kan niet als vaststaand worden aangenomen, omdat [eiser 1] en [eiser 2] deze stelling voldoende hebben betwist. Aangezien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deze stelling niet voldoende hebben onderbouwd (met bijvoorbeeld een verklaring van de makelaar), is er geen aanleiding om hen tot het bewijs van deze stelling toe te laten.
2.6
Volgens vaste rechtspraak kan een bedongen boete door de rechter op verzoek van de schuldenaar worden gematigd indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Deze maatstaf noopt de rechter tot terughoudendheid. De rechter mag pas van zijn matigingsbevoegdheid gebruik maken als de toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij dient niet slechts te worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding, de omstandigheden waaronder het is ingeroepen en de overige relevante omstandigheden van het geval.
2.7
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren aan dat [gedaagde 1] , in de periode waarin hij en [gedaagde 2] de in het geding zijnde koopovereenkomst sloten, zijn baan is kwijtgeraakt, dat zijn vader is overleden, dat hij en [gedaagde 2] hun relatie hebben beëindigd en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen inkomen en/of financiële middelen hadden om de koop te financieren, redenen waarom zij hebben afgezien van het aanvragen van een hypothecaire lening. Deze omstandigheden, hoe ingrijpend deze ook zijn, komen rekening en risico van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Aanleiding om de gevorderde boete in verband hiermee te matigen, is er niet. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de mogelijkheid gehad om de koopovereenkomst, met een geldig beroep op de financieringsclausule, te ontbinden, doch hebben dit nagelaten. De gevorderde boete is bij transacties als de onderhavige gebruikelijk. De boete, welke niet alleen ten doel heeft de fixatie van de schade, maar ook de prikkeling tot nakoming, is, gelet op de door [eiser 1] en [eiser 2] gestelde schade niet buitensporig. Te oordelen is daarom dat het gevorderde op na te melden wijze is toe te wijzen.
2.8
Aangezien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij dit vonnis in het ongelijk worden gesteld, worden zij veroordeeld in de kosten van de procedure.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiser 1] en [eiser 2] te betalen een bedrag ad € 24.999,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2020 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de kosten van de procedure, welke kosten tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 1.713,85, waarin begrepen een bedrag ad
€ 996,= en – voor het geval er nakosten zijn te maken – een bedrag ad € 124,= voor de nakosten;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Nijenhuis, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2021.