ECLI:NL:RBDHA:2021:8092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
SGR21/2535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van verstrekte bijstand op basis van fraudeonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een marktkoopman, en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd op 7 oktober 2015, omdat hij zijn standplaats op de markt in Rotterdam dreigde te verliezen. De uitkering werd echter per 1 augustus 2019 geblokkeerd vanwege het niet verstrekken van informatie over contante stortingen op zijn rekening. Na een fraudeonderzoek, dat werd gestart naar aanleiding van een interne melding over beslaglegging op zijn uitkering, concludeerde verweerder dat eiser gedurende de uitkeringsperiode actief was op de markt en niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting.

Verweerder heeft op 11 september 2020 het recht op bijstandsuitkering van eiser ingetrokken over de periode van 7 oktober 2015 tot en met 31 juli 2019 en het bedrag van € 47.085,97 teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op geld waardeerbare arbeid heeft verricht en dat hij zijn informatieverplichting heeft geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat was om zijn recht op bijstand vast te stellen, omdat hij geen gegevens over zijn inkomsten had aangeleverd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het bedrag van € 47.085,97 bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: V. Brand).

Procesverloop

In het besluit van 11 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers recht op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ingetrokken over de periode van 7 oktober 2015 tot en met 31 juli 2019 en heeft hij de over deze periode verstrekte bijstand, een bedrag van € 47.085,97, van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 5 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser was actief als marktkoopman. Hij heeft per 7 oktober 2015 een bijstandsuitkering aangevraagd met als reden dat hij zijn plaats op de markt in Rotterdam zou gaan verliezen wegens inkrimping van het aantal standplaatsen en hij onvoldoende inkomsten had uit zijn plek op de Haagse markt. Daarop is eiser per die datum een bijstandsuitkering toegekend.
1.2
De uitbetaling van de uitkering is per 1 augustus 2019 geblokkeerd wegens het niet reageren op verzoeken om inlichtingen te verstrekken over contante stortingen op de rekening van eiser in de periode van 1 april 2019 tot en met 25 september 2019. De betaling van de uitkering is niet op enig moment hervat.
1.3
Naar aanleiding van een interne melding dat door de gemeente Rotterdam beslag was gelegd op de uitkering van eiser wegens het niet betalen van marktgelden voor standplaatsen op twee markten over de periode van 29 december 2016 tot en met 23 mei 2017 wordt op 23 december 2019 een fraudeonderzoek gestart door verweerder. Op basis van dit onderzoek is verweerder tot de slotsom gekomen dat eiser gedurende de gehele uitkeringsperiode een kraam heeft gehad op een Rotterdamse markt, daar op een andere markt werkzaam is geweest als meeloper en ook in Den Haag meermalen door de marktmeester is gezien op een markt.
1.4
Uit het dossier blijkt dat eiser op 3 januari 2020 is uitgenodigd voor een rechtmatigheidsgesprek op 9 januari 2020. Eiser heeft verzocht dit gesprek te verplaatsen omdat hij die dag moest werken en op maandag en dinsdag minder. Daarop is het gesprek verplaatst naar 13 januari 2020. Tijdens dit gesprek bleek dat eiser gevraagde bankgegevens en zijn paspoort niet bij zich had. Eiser heeft de gevraagde stukken deels en buiten de verzuimtermijn afgegeven. Aan de uitnodiging voor een volgend rechtmatigheidsgesprek op 10 maart 2020 heeft eiser geen gevolg meer gegeven, waarna zijn uitkering per 19 maart 2020 is beëindigd.
2.1
In het besluit van 19 maart 2020 stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers recht op een bijstandsuitkering niet is vast te stellen, omdat eiser geen gegevens over zijn inkomsten uit zijn werkzaamheden gedurende de periode van bijstandsverlening had aangeleverd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het recht op bijstand van eiser diezelfde datum beëindigd. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt, zodat dit in rechte is komen vast te staan. Vervolgens heeft verweerder op 11 september 2020 het primaire besluit genomen, gebaseerd op hetzelfde standpunt.
2.2
Bij het bestreden besluit handhaaft verweerder dit standpunt. Eiser heeft naar de mening van verweerder niet aannemelijk weten te maken dat hij, indien hij zijn activiteiten wel had gemeld en dus voldaan had aan de inlichtingenverplichting, wel recht zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand.
3. Eiser bestrijdt dat hij geen duidelijkheid zou hebben gegeven. Hij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de handelsactiviteiten niet voor zijn rekening en risico werden verricht. Zijn zoon was actief op de markt, zoals ook blijkt uit de mastlijst. Eiser zelf heeft daaruit geen inkomsten gehad.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Het frauderapport is gebaseerd op dossieronderzoek, raadpleging van Suwinet, waarnemingen, informatie van de sociale recherche en van de marktmeester in Rotterdam. Uit het frauderapport blijkt dat er waarnemingen zijn gedaan in 2020 op de zaterdagmarkt in Rotterdam centrum en de vrijdagmarkt in de Prins Alexanderpolder in Rotterdam. Op beide markten is eiser aangetroffen, terwijl hij werkzaam was in een marktkraam. De marktmeester van de markt in de Prins Alexanderpolder, in functie vanaf november 2018, heeft verklaard dat hij eiser van een foto herkende en dat hij eiser vanaf het begin van zijn werkzaamheden als marktmeester op de markt heeft gezien. Verder was de zoon van eiser ook af en toe aanwezig. Eiser heeft op de markt in de Prins Alexanderpolder een vaste plek en is op de markt in Rotterdam centrum een zogenaamde meeloper, die een plaats krijgt als die ruimte er is. Uit de presentielijsten, de zogeheten mastlijsten, blijkt dat eiser op beide markten in 2015 en 2016 rond de 40 keer aanwezig is geweest en dat zijn zoon in deze jaren in totaal maar 2 keer als aanwezig is geregistreerd. In 2017, 2018 en 2019 gaat de frequentie van eisers aanwezigheid op de markt in Rotterdam centrum omhoog naar rond de 50 keer. Op de markt in de Prins Alexanderpolder gaat de aanwezigheid van eiser in 2017 omlaag naar 14 keer, in 2018 daalt die naar 3 keer en in 2019 stijgt hij weer naar 48. In 2017 stijgt de aanwezigheid van de zoon op deze markt naar 39 keer en in 2018 naar 47 keer, waarna die in 2019 weer daalt naar 2 keer. Uit de mastlijsten blijkt niet dat de zoon een volmacht heeft van zijn vader om de kraam te bemannen. Als contactgegevens worden het telefoonnummer en mailadres van eiser vermeld en niet die van de zoon. Ook de aanmaningen voor de betaling van de marktgelden over de periode van 29 december 2016 tot en met 23 mei 2017 staan op naam van eiser.
4.2
Tijdens een rechtmatigheidsgesprek op 28 juli 2020 heeft eiser ontkend dat hij gedurende de uitkeringsperiode op de markt werkzaam is geweest. Zijn zoon was dat wel en deed dit naast zijn vaste dienstverband elders. Eiser was aanwezig in de ochtend bij het aanmelden bij de marktmeester en vertrok daarna. Verder dronk hij wel eens koffie bij zijn zoon.
5.1
Volgens vaste rechtspraak, zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2360, veronderstelt de aanwezigheid op een bestaande werkplek tijdens reguliere arbeidsuren dat de desbetreffende persoon bij geconstateerde aanwezigheid ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht.
5.2
Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser tijdens reguliere arbeidsuren aanwezig was op een bestaande werkplek. Doorslaggevend daarvoor zijn de mastlijsten in combinatie met de verklaring van de marktmeester. Uit de mastlijsten blijkt dat eiser gedurende de gehele uitkeringsperiode zijn aanwezigheid heeft laten registreren op zowel de markt in Rotterdam centrum als die in de Alexanderpolder. Uit de mastlijsten blijkt niet dat eiser zijn zoon volmacht had gegeven om voor in zijn plaats op de markt te staan. Bovendien spreekt daartegen dat de aanwezigheid van de zoon ook op deze mastlijsten wordt geregistreerd, kennelijk op de dagen dat zijn vader daar niet aanwezig is. Uit de verklaring van de marktmeester blijkt verder dat deze eiser herkende van een foto en hem al vanaf zijn aantreden in november 2018 op de markt had gezien, zodat voldoende vaststaat dat eiser ook daadwerkelijk in persoon in de markkraam heeft gestaan. Voor zover eiser betoogt dat niet hij maar zijn zoon op de markt heeft gestaan, gaat de rechtbank daar dan ook niet in mee. Verder zijn de contactgegevens op de mastlijsten die van eiser en zijn ook de aanmaningen voor de betaling van de marktgelden op naam gesteld van eiser. Daarmee is, gelet op de in 5.1 weergegeven vaste rechtspraak een gegeven dat eiser op geld waardeerbare arbeid heeft verricht gedurende de gehele uitkeringsperiode. Vaststaat dat eiser deze werkzaamheden niet bij verweerder heeft gemeld en dus zijn informatieverplichting heeft geschonden.
5.3
Niet gebleken is dat eiser een boekhouding heeft bijgehouden van zijn activiteiten als marktkoopman dan wel opgave heeft gedaan van zijn inkomsten uit deze arbeid. Dit heeft tot gevolg dat verweerder niet in staat is om zijn recht op bijstand vast te stellen gedurende de gehele bijstandsperiode. In dat kader is nog van belang dat eiser in 2015 als reden voor zijn bijstandsaanvraag heeft vermeld dat hij zijn standplaats zou kwijtraken op de markt in Rotterdam, als gevolg waarvan hij niet meer zou kunnen rondkomen met zijn overige inkomsten.
6.1
Verweerder heeft dan ook terecht eisers recht op een bijstandsuitkering ingetrokken over de periode van 7 oktober 2015 tot en met 31 juli 2019 en de over deze periode verstrekte bijstand teruggevorderd. Nu door eiser geen gronden tegen de hoogte van de terugvordering van € 47.085,97 zijn ingebracht, gaat de rechtbank uit van de juistheid van dit bedrag.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.