ECLI:NL:RBDHA:2021:8129
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van een Pakistaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid weigerde deze aanvraag in behandeling te nemen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht beroepen, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun verdragsverplichtingen nakomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Duitse asielprocedure zodanige tekortkomingen vertoont dat Duitsland zijn verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Dublinverordening.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser kennelijk ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de eiser om zijn claims te onderbouwen en de mogelijkheden die hij heeft om rechtsmiddelen aan te wenden in Duitsland, inclusief de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.