ECLI:NL:RBDHA:2021:8137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep ingetrokken met verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.J.S. Spanjersberg, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Verzoeker had een boete opgelegd gekregen omdat hij niet op tijd was ingeburgerd, wat hij betwistte. Na het indienen van bezwaar, dat door de minister ongegrond werd verklaard, heeft verzoeker beroep ingesteld. Echter, op 30 april 2021 heeft de minister aangegeven bereid te zijn om tegemoet te komen aan de bezwaren van verzoeker. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De minister heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten en het griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 748,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en heeft de minister veroordeeld tot vergoeding van deze kosten. Daarnaast is de minister verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1684

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker(gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg),

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan verzoeker een boete opgelegd omdat hij niet op tijd is ingeburgerd.
In het besluit van 27 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 30 april 2021 heeft verweerder meegedeeld aanleiding te zien om alsnog aan de bezwaren van verzoeker tegemoet te komen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld bereid te zijn de proceskosten en het griffierecht te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- met een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van H.J. Hovinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.