ECLI:NL:RBDHA:2021:815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20-6245 en 20-6246 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de afwijzing van een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM in het kader van migratiecontrole

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die was afgewezen op grond van het feit dat haar referente, haar moeder, niet over een geldige verblijfsvergunning beschikte. De rechtbank moest beoordelen of de afwijzing van de aanvraag van eiseres in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en familieleven waarborgt.

De rechtbank overwoog dat er geen sprake was van beschermenswaardig familieleven, omdat de referente niet in Nederland mocht verblijven. Eiseres had weliswaar privéleven opgebouwd in Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat dit privéleven niet zodanig beschermenswaardig was dat het rechtvaardigde dat eiseres een verblijfsvergunning zou krijgen. De rechtbank benadrukte dat de belangenafweging die verweerder had gemaakt, waarbij de belangen van de staat bij migratiecontrole werden afgewogen tegen de belangen van eiseres, correct was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting van eiseres te verbieden totdat op het beroep was beslist. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter en tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier. Tegen deze uitspraak staat binnen vier weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/6245 (beroep)
AWB 20/6246 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] , van Surinaamse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 14 november 2019 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw [1] 2000 onder de beperking “Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 juli 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 6 augustus 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft zij een ingevulde verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen overgelegd. Gelet daarop wijst de rechtbank het verzoek toe.

Ten aanzien van het beroep

Feiten en omstandigheden
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Eiseres wil graag verblijven bij haar moeder [naam] , referente.
2.2.
Eiseres had rechtmatig verblijf bij haar vader [naam] . Zij beschikte over een verblijfsvergunning bepaalde tijd voor het uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 van het EVRM [2] , geldig van 19 januari 2019 tot 19 november 2019. Deze verblijfsvergunning is op 13 september 2019 door eiseres afgehaald. Aan de vader van eiseres was per 19 november 2018 een verblijfsvergunning op tijdelijke humanitaire gronden verleend vanwege de medische behandeling voor zijn ernstige gezondheidssituatie. Op
[datum] is de vader van eiseres overleden.
2.3.
Referente was ook met ingang van 19 november 2018 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’. Ook deze verblijfsvergunning was geldig tot 19 november 2019. Op 23 augustus 2019 heeft referente verzocht om het doel van haar verblijfsvergunning te wijzigen naar een verblijf ‘niet tijdelijk humanitair’. Bij besluit van 7 oktober 2019 is deze aanvraag afgewezen en de geldigheidsduur van haar vergunning niet verlengd. Het tegen die beslissing ingediende bezwaar is bij besluit van 20 januari 2020 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 september 2020 is het door referente ingestelde beroep ongegrond verklaard. [3] Referente heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, hierop is nog niet beslist.
Besluitvorming
3. Verweerder heeft in het primaire besluit, in stand gelaten in het bestreden besluit, de aanvraag van eiseres afgewezen omdat referente niet in het bezit is van een verblijfsvergunning. Er is dus geen sprake van in Nederland beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Ook is er volgens verweerder geen sprake van beschermenswaardig privéleven. Eiseres verblijft nog maar zeer kort in Nederland en heeft daarom nog geen sterke banden met Nederland opgebouwd.
Beroepsgronden
4. Eiseres heeft hiertegen het volgende aangevoerd. De afwijzing van de aanvraag van referente om wijziging van het verblijfsdoel van haar eerdere vergunning, staat nog niet in rechte vast. Door de procedure niet af te wachten, heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld. Verder is er wel sprake van beschermenswaardig privéleven. Eiseres heeft haar bestaan in Nederland rechtmatig opgebouwd. Verweerder heeft dan ook een verkeerd toetsingskader gehanteerd. Verweerder had moeten toetsen aan artikel 8, tweede lid, van het EVRM. De weigering is niet noodzakelijk in een democratische samenleving. Verweerder kan pas aan een belangenafweging toe komen als er sprake is van een ‘pressing social need’. En dat is hier niet het geval. Ten aanzien van de door verweerder gemaakte belangenafweging heeft eiseres nog opgemerkt dat verweerder ten onrechte veel belang toe kent aan de duur van het rechtmatig verblijf van eiseres. Tijdsverloop kan zeker relevant zijn, maar ook andere belangen moeten worden meegewogen. Eiseres heeft veel familieleden in Nederland, volgt hier onderwijs en heeft met het overlijden van haar vader een heel moeilijke maar ook belangrijke periode in haar leven meegemaakt. Bovendien is het graf van haar vader in Nederland. Gelet hierop is wel sprake van een sterke band met Nederland.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat partijen van mening verschillen of eiseres op grond van artikel 8 van het EVRM verblijf moet krijgen in Nederland. Het gaat hierbij zowel om de vraag of dat moet op grond van beschermenswaardig familieleven of op grond van beschermenswaardig privéleven. De rechtbank zal deze vragen apart bespreken.
-
Is sprake van beschermenswaardig familieleven in Nederland?
6. Eiseres wil verblijven als familie- of gezinslid bij haar moeder, referente. Referente beschikt niet over een geldige verblijfsvergunning. Dat betekent dat er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen referente en eiseres hier in Nederland. Referente mag hier immers niet blijven. Hierdoor heeft verweerder de aanvraag van eiseres terecht afgewezen. Dat de afwijzing van de aanvraag van referente om wijziging van het verblijfsdoel van haar eerdere vergunning nog niet in rechte vast staat, maakt dit niet anders. Ook is het niet onzorgvuldig van verweerder dat al is beslist op de aanvraag van eiseres terwijl de procedure van referente nog liep. Verweerder hoefde dit niet af te wachten. Deze grond slaagt dus niet.
-
Is sprake van beschermenswaardig privéleven in Nederland?
7. Wat betreft het beroep op het privéleven van eiseres, overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
Niet in geschil is dat eiseres privéleven heeft opgebouwd in de tijd dat zij rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De vraag is echter of dit privéleven ook dermate beschermenswaardig is dat eiseres op grond daarvan een verblijfsvergunning moet krijgen.
7.2.
Volgens verweerder is geen sprake van beschermenswaardig privéleven. Verweerder heeft daarom de aanvraag afgewezen. De rechtbank zal moeten beoordelen of deze afwijzing terecht is. In geschil is daarbij de vraag of verweerder het toetsingskader van artikel 8 van het EVRM correct heeft gehanteerd om te bepalen of de inmenging in het privéleven van eiseres gerechtvaardigd is. Eiseres stelt dat verweerder dit niet heeft gedaan. Volgens eiseres had verweerder helemaal geen belangenafweging moeten maken omdat geen sprake is van een ‘pressing social need’. Verweerder heeft een verkeerde toetsingsvolgorde gehanteerd, aldus eiseres.
7.3.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven. Op grond van het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
7.4.
De rechtbank brengt allereerst in herinnering dat het vaste rechtspraak van het EHRM [4] is dat artikel 8 van het EVRM geen absoluut recht is en dat dit artikel geen recht geeft op domicilekeuze. [5]
7.5.
Als sprake is van inmenging, zoals in het geval van eiseres, moet de inmenging een legitiem doel, zoals vermeldt in artikel 8, tweede lid, van het EVRM, dienen. Daarbij is migratiecontrole een legitiem doel dat een economisch belang dient. Vervolgens moet de inmenging noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Het is vaste rechtspraak van het EHRM [6] dat een maatregel noodzakelijk is in een democratische samenleving als sprake is van een ‘pressing social need’. Hierbij is vooral de proportionaliteit ten aanzien van het legitieme doel van belang. Om na te gaan of sprake is van een ‘pressing social need’ moet volgens de rechtspraak van het EHRM een belangenafweging worden gemaakt van enerzijds de belangen van de staat bij migratiecontrole danwel het economisch belang en anderzijds de belangen van eiseres bij het uitoefenen van privéleven. [7] Zo heeft het EHRM in het arrest Mohammed Hasan tegen Noorwegen [8] het volgende overwogen:
“143. According to the Court’s established case-law, the notion of necessity implies that the interference corresponds to a pressing social need and, in particular, that it is proportionate to the legitimate aim pursued, regard being had to the fair balance which has to be struck between the relevant competing interests.”
Dit betekent dat de stelling van eiseres dat pas aan een belangenafweging wordt toegekomen als sprake is van een ‘pressing social need’ onjuist is. Door een belangenafweging te maken heeft verweerder dan ook het juiste toetsingskader toegepast.
7.6.
Volgens vaste jurisprudentie van het ERHM [9] en de Afdeling [10] [11] moet bij die belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM een ‘fair balance’ worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling bij een gecontinueerd verblijf enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden moeten daarbij kenbaar worden betrokken. De rechtbank moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de uitkomst van die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen de hiervoor genoemde belangen van de vreemdeling en het Nederlands algemeen belang. Deze maatstaaf impliceert een enigszins terughoudende toets.
7.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres moet uitvallen. Verweerder heeft in het voordeel van eiseres betrokken dat zij haar bestaan hier op grond van rechtmatig verblijf heeft opgebouwd. Daartegenover staat echter dat verweerder in het nadeel van eiseres heeft mogen betrekken dat eiseres zeer kort in Nederland verblijft. De stelling van eiseres dat verweerder de ondergrens niet op minimaal 30 jaar verblijf mag zetten, klopt maar kan eiseres niet baten. Eiseres is pas zo kort in Nederland dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat ervan uitgegaan kan worden dat de banden met haar land van herkomst, waar zij het grootste deel van haar leven heeft doorgebracht, sterker zijn dan de banden met Nederland. Verder heeft zij de intensiteit van haar privéleven niet onderbouwd. Zo heeft verweerder terecht overwogen dat niet is gebleken dat er veel familieleden in Nederland zijn met wie eiseres een sterke band heeft. Ook heeft zij geen stukken overgelegd waaruit de intensiteit van haar privéleven blijkt. Dat in de zaak van referente wel veel stukken zijn overgelegd, leidt – zoals verweerder terecht stelt – niet ertoe dat deze stukken ook in de zaak van eiseres moeten worden betrokken. Eiseres moet zelf onderbouwen waaruit haar privéleven bestaat. Dat zij onderwijs volgt in Nederland en dat haar vader hier in Nederland is overleden, maakt gelet op het voorgaande ook niet dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres moet uitvallen. Bovendien kan eiseres, als zij voldoet aan de voorwaarden, met een visum voor kort verblijf het graf van haar vader bezoeken.
8. Op de zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Ook deze grond kan niet slagen. Er is pas sprake van een schending van de hoorplicht als gesteld kan worden dat het bezwaar niet al op voorhand kennelijk ongegrond was. Gelet op wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd en de omstandigheid dat referente niet beschikt over een verblijfsvergunning, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet gehoord hoefde te worden.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/6245,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/6246,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.AWB 20/1221.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Zie bijvoorbeeld het arrest Jeunesse tegen Nederland van 3 oktober 2014, nr. 12738/10 (GC), § 103, via
6.Zie bijvoorbeeld het arrest Üner tegen Nederland van 18 oktober 2006, nr. 46410/99 (GC), § 54.
7.Deze volgorde blijkt bijvoorbeeld uit de arresten Mohamed Hasan tegen Noorwegen van 26 april 2018, nr. 27496/15, § 143, Dimova en Peeva tegen Bulgarije van 19 januari 2017, nr. 20440/11, § 37, Nacic en anderen tegen Zweden van 15 mei 2012, nr. 16567/10, § 80, Dalia tegen Frankrijk van 19 februari 1998, nr. 26102/95, § 52 en de beslissingen Hussain en C. tegen Noorwegen van 4 mei 2000, nr. 36844/97 (dec.), Nwosu tegen Denemarken van 10 juli 2001, nr. 50359/99 (dec.), Ndangoya tegen Zweden van 22 juni 2004, nr. 17868/03 (dec.), allen via
8.EHRM, Mohammed Hasan tegen Noorwegen, 26 april 2018, nr. 27496/15, § 143, via
9.Zie bijvoorbeeld het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nr. 50435/99 (
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2047.