ECLI:NL:RBDHA:2021:8293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
NL21.7417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardige nationaliteit en relaas

Op 23 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een asielaanvraag had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De eiser, die stelt dat hij staatloos is en geboren op een onbekende datum, had op 13 oktober 2019 asiel aangevraagd in Nederland. De rechtbank behandelde de zaak op 16 juli 2021 in Breda, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De staatssecretaris baseerde de afwijzing op het feit dat de identiteit en herkomst van de eiser geloofwaardig werden geacht, maar zijn nationaliteit niet. De staatssecretaris ging ervan uit dat de eiser de Jordaanse nationaliteit had, wat de eiser betwistte. Hij voerde aan dat de staatssecretaris geen openbare bronnen had gebruikt om deze conclusie te onderbouwen en dat zijn verklaringen over zijn betrokkenheid bij een drugsbende niet tegenstrijdig waren. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende bewijs had om aan te nemen dat de eiser de Jordaanse nationaliteit bezat, onderbouwd door een visumaanvraag en een kopie van een Jordaanse paspoort.

De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de eiser over zijn reisbewegingen en zijn asielaanvraag ongeloofwaardig waren. De eiser had niet aangetoond dat hij op de door hem aangegeven data in Nederland was aangekomen en zijn verklaring dat zijn paspoort door een smokkelaar was afgepakt, werd als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7417

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 7 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.7418, op 16 juli 2021 in Breda behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Aziz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en staatloos te zijn. Op 13 oktober 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d, e en h, van de Vw [1] . Daarbij heeft verweerder de identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, maar zijn nationaliteit niet. Verweerder neemt aan dat eiser de Jordaanse nationaliteit heeft. Ook eisers verklaringen over zijn werkzaamheden voor en problemen met een drugsbende heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
3. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder de stelling dat hij de Jordaanse nationaliteit zou hebben, baseert op WI [2] 2020/19, maar dat is geen openbare bron. Ook wordt dit verder niet met stukken onderbouwd. Hij stelt bovendien dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard over hoe vaak hij met de drugsbende is meegegaan; dit was in totaal twee keer, waarvan één keer in 2015. Hij heeft zijn best gedaan zo goed mogelijk te verklaren. Hij mocht echter niet roken tijdens het nader gehoor, wat een negatief effect heeft gehad op zijn concentratie. Het aanvullend gehoor is op het laatste moment geannuleerd. Verweerder heeft dan ook geen moeite gedaan zijn relaas te begrijpen. Hij stelt geen valse informatie te hebben gegeven, niets verborgen te hebben gehouden en zich direct na aankomst in Nederland te hebben gemeld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft erop gewezen dat eiser op 12 september 2019 een visumaanvraag heeft ingediend. Op het aanvraagformulier heeft hij aangegeven de Jordaanse nationaliteit te hebben. Bij de aanvraag is ook een kopie van eisers Jordaanse paspoort gemaakt. Daarop is te zien dat het paspoort geldig was van 7 februari 2016 tot en met 6 februari 2021 en dat er een nationaal nummer op vermeld staat. Volgens WI 2020/19 wordt een Jordaans paspoort met daarop een nationaal nummer en met een geldigheidsduur van vijf jaar, afgegeven aan Palestijnen die de Jordaanse nationaliteit bezitten. [3] Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder er op basis van deze informatie dan ook van uitgaan dat eiser de Jordaanse nationaliteit heeft. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt.
5. Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet dat eiser tegenstrijdig, wisselend en vaag heeft verklaard over hoe vaak en wanneer hij met de drugsbende zou zijn meegegaan, hoe vaak hij door hen werd benaderd, het gebruik van de diplomatieke auto en de aangifte die door de hele wijk zou zijn gedaan. Dat eiser zich niet goed kon concentreren omdat hij tijdens het nader gehoor niet mocht roken, biedt geen verklaring voor deze tegenstrijdigheden. Niet gebleken is dat hij dusdanig verslaafd is dat dit invloed heeft op zijn vermogen om te verklaren. Bovendien blijkt uit het verslag van het gehoor dat eiser desgevraagd meerdere malen zelf heeft aangegeven dat het goed ging en dat het gehoor door kon gaan. [4] Eisers verklaring ter zitting dat dit slechts beleefdheidsantwoorden zijn geweest, doet hieraan geen afbreuk. Verweerder mag van eiser verwachten dat hij het aangeeft als hij problemen ervaart gedurende het gehoor. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eiser aanvullend te horen. Indien zich een situatie heeft voorgedaan waarbij eiser pas op het moment en op de locatie van een aanvankelijk gepland aanvullend gehoor is medegedeeld dat dat gehoor geen doorgang zou vinden, dan is dat niet fraai. Dat laat echt onverlet dat ook op basis van het verdere dossier verweerder geen aanleiding had hoeven zien om eiser aanvullend te horen.
6. Naar aanleiding van de onder 4 genoemde aanvraag is er een visum aan eiser verleend, dat geldig was van 28 september 2019 tot en met 12 november 2019. Eiser stelt daarmee Nederland op 1 oktober 2019 ingereisd te zijn. Twee dagen later zou hij via Spanje naar Turkije zijn gereisd, om Nederland vervolgens op 11 oktober 2019 weer op illegale wijze in te reizen. Eiser heeft de gestelde reisbewegingen echter niet aangetoond. Verweerder heeft eisers verklaring dat zijn Jordaanse paspoort, waarmee hij zowel zijn nationaliteit als zijn reisbewegingen zou kunnen aantonen, in Turkije door een smokkelaar is afgepakt, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft zijn verklaring niet onderbouwd en hij had bovendien legaal toegang tot Nederland, zodat hij geen smokkelaar nodig had om in te kunnen reizen. Verder doet het feit dat hij zich niet direct op 1 oktober 2019 heeft gemeld om asiel aan te vragen afbreuk aan de gestelde noodzaak van internationale bescherming. Dat eiser zijn werkgever niet in de problemen wilde brengen, biedt hiervoor onvoldoende verklaring. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d, e en h, van de Vw.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr.A.J.J. Sterks, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Werkinstructie.
3.P. 19.
4.Zie p. 5, 11 en 13 nader gehoor.