Op 23 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een asielaanvraag had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De eiser, die stelt dat hij staatloos is en geboren op een onbekende datum, had op 13 oktober 2019 asiel aangevraagd in Nederland. De rechtbank behandelde de zaak op 16 juli 2021 in Breda, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De staatssecretaris baseerde de afwijzing op het feit dat de identiteit en herkomst van de eiser geloofwaardig werden geacht, maar zijn nationaliteit niet. De staatssecretaris ging ervan uit dat de eiser de Jordaanse nationaliteit had, wat de eiser betwistte. Hij voerde aan dat de staatssecretaris geen openbare bronnen had gebruikt om deze conclusie te onderbouwen en dat zijn verklaringen over zijn betrokkenheid bij een drugsbende niet tegenstrijdig waren. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende bewijs had om aan te nemen dat de eiser de Jordaanse nationaliteit bezat, onderbouwd door een visumaanvraag en een kopie van een Jordaanse paspoort.
De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de eiser over zijn reisbewegingen en zijn asielaanvraag ongeloofwaardig waren. De eiser had niet aangetoond dat hij op de door hem aangegeven data in Nederland was aangekomen en zijn verklaring dat zijn paspoort door een smokkelaar was afgepakt, werd als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.