ECLI:NL:RBDHA:2021:8303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument gemeenschapsonderdaan en beroep ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een Nigeriaanse vreemdeling, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn verblijf als gemeenschapsonderdaan, maar deze aanvraag werd op 27 februari 2020 afgewezen. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 18 februari 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser stelt dat hij de biologische vader is van vijf Nederlandse minderjarige kinderen en dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor deze kinderen verricht. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn zorg voor de kinderen, en dat de beoordeling van de aanvraag terecht is beperkt tot de relatie met één van de kinderen, de referent.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht voor de referent. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de juridische of biologische vader is van de andere kinderen, en dat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsdocument op andere gronden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/5469 en AWB 20/5441

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser en verzoeker] , eiser en verzoeker,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Jordan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Demoud).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om afgifte van een document waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. [1]
Bij besluit van 12 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videoverbinding op 18 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook referent was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland en beoogt verblijf als verzorgende ouder bij een Nederlands minderjarig kind als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. [2] ij Hij stelt de vader te zijn van vijf Nederlandse minderjarige kinderen.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit de aanvraag afgewezen en dit gehandhaafd met het bestreden besluit. Verweerder stelt dat uit de BRP [3] blijkt dat eiser slechts één kind heeft, te weten Succes Alayiwola Atanda Shittu (referent), en niet gebleken of aangetoond is dat hij de juridische of biologische vader is van de vier andere kinderen óf dat hij het gezag heeft over hen. Daarom heeft verweerder de beoordeling beperkt tot referent. Hoewel uit de BRP blijkt dat eiser de (juridische) vader van referent is, is dit volgens verweerder onvoldoende om eiser een verblijfsdocument te verstrekken. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat hij daadwerkelijk meer dan marginale zorg- en/of opvoedingstaken verricht voor referent. Ook is niet gebleken dat referent zodanig afhankelijk van eiser is dat hij gedwongen wordt om met eiser het grondgebied van de Europese Unie te verlaten wanneer eiser geen verblijfsdocument krijgt.
Wat vindt eiser?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt allereerst dat verweerder ten onrechte het bestreden besluit beperkt tot zijn relatie met referent. Hij is de biologische vader van de vier andere kinderen en heeft een sterke band met hen. Het aantonen van een biologische band is niet verreist, omdat ook stiefouders in aanmerking komen voor verblijf op grond van het arrest Chavez-Vilchez. [4] Eiser stelt verder dat hij wel degelijk meer dan marginale zorg- en/of opvoedingstaken verricht en dat hij dit heeft aangetoond. Als nadere onderbouwing heeft hij in beroep diverse stukken overgelegd. Daarnaast stelt eiser dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of hij op andere gronden voor verblijf in aanmerking komt, te weten op grond van artikel 8 van het EVRM [5] en overige humanitaire gronden. Tot slot stelt hij dat verweerder hem ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Eisers relatie tot de kinderen
4. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de beoordeling terecht beperkt tot eisers relatie met referent. Bij de aanvraag heeft eiser namelijk alleen documenten overgelegd die zien op deze relatie. Hoewel eiser ter zitting heeft gemeld bezig te zijn met de erkenning van de vier andere kinderen, brengt dit de rechtbank niet tot een ander oordeel. Op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam was namelijk niet duidelijk of eiser de biologische of juridische vader van de vier andere kinderen was óf dat hij het gezag over hen had. Dit terwijl het aan eiser was om dit te bewijzen.
Zorg- en/of opvoedingstaken
5. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiser niet heeft aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en/of opvoedingstaken verricht voor referent. Daarbij betrekt verweerder terecht dat uit de BRP niet blijkt dat eiser met referent samenwoont en het ouderschapsplan beperkt is tot medische en financiële aangelegenheden en geen omgangsregeling bevat. De andere stukken die eiser heeft ingebracht – zoals financiële stukken, verklaringen en foto’s – vormen geen reden voor een ander oordeel. Verweerder stelt terecht dat uit de overgelegde betaalbewijzen van boodschappen, salarisspecificaties en de verklaring van de voedselbank niet blijkt dat eiser deze middelen heeft aangewend voor de zorg van referent of dat deze zorg meer dan marginaal was. Ook eisers eigen verklaring en de verklaringen van zijn moskee, de moeder van de kinderen en een buurvrouw, bieden onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel. Verweerder stelt terecht dat deze verklaringen niet afkomstig zijn van objectieve bronnen en deze op verzoek zijn opgesteld. Daarnaast merkt verweerder over de verklaring van de moskee in redelijkheid op dat een instelling als een moskee onvoldoende zicht heeft op de opvoedingstaken binnen een gezin. Tot slot bieden ook de foto’s onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat eiser meer dan marginale zorgtaken verricht. Naast dat tijdstempels ontbreken, leggen foto’s enkel momentopnamen vast. Dit maakt dat foto’s weinig zeggen over de aard en intensiteit van de zorg- en/of opvoedingstaken.
6. Eiser betoogt in beroep voor het eerst dat hij met regelmaat langere perioden alleen voor referent zorgt. De moeder van referent verblijft samen met de vier andere kinderen langere perioden in het Verenigd Koninkrijk, waar deze kinderen onderwijs volgen. Moeder reist met enige regelmaat heen en terug tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk.
Hoewel eiser dit betoog met stukken heeft onderbouwd, brengt het de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit de stukken blijkt namelijk dat dit feiten en omstandigheden zijn van na het bestreden besluit. Ze kunnen daarom niet tot het oordeel leiden dat het bestreden besluit onrechtmatig is, omdat de rechtbank het bestreden besluit toetst aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals deze waren op het moment van het nemen van het bestreden besluit.
Verblijf op andere gronden
7. Verder is de rechtbank met verweerder van oordeel dat zij terecht stelt dat als eiser een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM of op overige humanitaire gronden wenst, hij een aanvraag daarvoor kan indienen. Artikel 9 van de Vw 2000 bevat enkel de bevoegdheid tot afgifte van een document waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Afgifte van zo’n document strekt niet verder dan bevestiging van dit verblijf. Dit betekent volgens de hoogste bestuursrechter dat beoordeling van een beroep op artikel 8 van het EVRM nooit tot het gevraagde document kan leiden. [6] Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de vraag of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op overige humanitaire gronden.
Hoorplicht
8. Eisers betoog dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden slaagt niet. Van horen in bezwaar kan [7] worden afgezien indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestaat of de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Gezien de motivering van het primaire besluit en wat eiser daartegen in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd, is aan deze eis voldaan.
Conclusies
9. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Dit betekent dat er ook geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank verklaart het verzoek daarom niet-ontvankelijk.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
2.Zie het arrest van 10 mei 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2017:354.
3.De Basisregistratie Personen.
4.Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingenciruclaire 2000 (de Vc 2000).
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:179.
7.Zie artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.