ECLI:NL:RBDHA:2021:8335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/8777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf op grond van volksgezondheidsrisico's door coronavirus

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amersfoort, op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Marokkaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 13 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland, maar deze aanvraag werd op 24 maart 2020 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser onvoldoende had aangetoond wat het doel en de omstandigheden van zijn verblijf zouden zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 30 oktober 2020 kennelijk ongegrond verklaard door verweerder. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 20 mei 2021 heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat verweerder de hoorplicht had moeten naleven, omdat niet op voorhand kon worden vastgesteld dat eiser niet onder een uitzondering van het inreisverbod viel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om eiser te horen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een dwingende weigeringsgrond op basis van de Visumcode, aangezien eiser werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht van 19 januari 2021 in deze context besproken en geconcludeerd dat de afwijzing van het visum terecht was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8777

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1989], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.K. Jap-A-Joe),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Waarover gaat deze zaak?

Bij besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 13 maart 2020 tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Wat zijn de feiten en omstandigheden?

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en heeft een visum aangevraagd voor verblijf bij zijn oom in Nederland.

Waarom heeft verweerder het gevraagde visum geweigerd?

2. Verweerder heeft in het primaire besluit het visum geweigerd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder ii en sub b, van de Visumcode. [1] Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Het specifieke doel waarvoor het visum is aangevraagd is reeds vervallen of zal komen te vervallen voordat eiser in Nederland zou arriveren.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering van het visum kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiser wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. Verweerder geeft hiermee toepassing aan artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode. De Nederlandse overheid heeft namelijk verschillende maatregelen genomen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Zo heeft de Nederlandse overheid besloten vanaf 19 maart 2020 de grenzen te sluiten voor burgers van buiten de Europese Unie. Inmiddels zijn er voor een aantal landen inreisverboden opgeheven, maar dit geldt niet voor Marokko, waar eiser vandaan komt.

Wat is besproken op de zitting?

4. Op de zitting is de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 19 januari 2021 [2] besproken. In deze zaak heeft verweerder ook het bezwaar tegen de weigering van een visumaanvraag kennelijk ongegrond verklaard, omdat de eiser in die zaak werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren.

Wat is het standpunt van eiser?

5. Naar aanleiding van de hierboven genoemde uitspraak heeft de gemachtigde van eiser op de zitting te kennen gegeven dat hij alleen de beroepsgrond handhaaft dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Eiser is van mening dat verweerder hem had moeten horen in bezwaar, omdat verweerder niet op voorhand kon weten of eiser misschien onder één van de uitzonderingscategorieën van het inreisverbod valt, waardoor zijn reis naar Nederland wel essentieel kon zijn. Door niet te horen heeft verweerder in strijd gehandeld met zijn eigen Werkinstructie 2019/16, waarin is opgenomen dat gehoord dient te worden indien de afwijzingsgrond in eerste aanleg in bezwaar door een andere wordt vervangen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

6. De rechtbank wijst erop dat op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van horen kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake als er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Daarnaast heeft verweerder in zijn Werkinstructie 2019/16 opgenomen dat het in de rede ligt om tijdens bezwaar te horen als tijdens de bezwaarprocedure een nieuwe afwijzingsgrond van toepassing is geworden.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet heeft hoeven horen. Er is namelijk sprake van het toepassen van de dwingende weigeringsgrond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode. Verweerder beschikte over alle relevante feiten om die weigeringsgrond toe te passen. Er was sprake van een gevaar voor de volksgezondheid zoals bedoeld in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode en er was een Europees inreisverbod als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Uit de aanvraag voor het visum en het bezwaarschrift bleek voldoende duidelijk dat eiser geen reiziger met een essentiële functie was en dat er evenmin concrete aanknopingspunten waren dat eiser anderszins onder één van de uitzonderingscategorieën van het Europese inreisverbod zou kunnen vallen. Een feitelijke toelichting door eiser tijdens een gehoor zou gelet op de gegevens in het visumdossier dan ook niet tot een andersluidend besluit hebben geleid. Daarbij heeft verweerder af kunnen wijken van het uitgangspunt in Werkinstructie 2019/16 dat wel wordt gehoord als sprake is van een nieuwe afwijzingsgrond in bezwaar, aangezien sprake is van een dwingende weigeringsgrond. Bovendien heeft eiser ter zitting zelf aangegeven dat geen sprake was van een essentiële reis. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen dan de meervoudige kamer van deze zittingsplaats in de uitspraak van 19 januari 2021. Dit betekent dat verweerder niet de hoorplicht heeft geschonden.

Wat is de conclusie?

8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het gevraagde visum terecht heeft geweigerd en geen aanleiding heeft hoeven zien om eiser hierover te horen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
2.ECLI:NL:RBDHA:2021:289. Te raadplegen op www.rechtspraak.nl.