ECLI:NL:RBDHA:2021:8335
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering visum kort verblijf op grond van volksgezondheidsrisico's door coronavirus
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amersfoort, op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Marokkaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 13 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland, maar deze aanvraag werd op 24 maart 2020 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser onvoldoende had aangetoond wat het doel en de omstandigheden van zijn verblijf zouden zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 30 oktober 2020 kennelijk ongegrond verklaard door verweerder. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 mei 2021 heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat verweerder de hoorplicht had moeten naleven, omdat niet op voorhand kon worden vastgesteld dat eiser niet onder een uitzondering van het inreisverbod viel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om eiser te horen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een dwingende weigeringsgrond op basis van de Visumcode, aangezien eiser werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht van 19 januari 2021 in deze context besproken en geconcludeerd dat de afwijzing van het visum terecht was.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.