ECLI:NL:RBDHA:2021:8341
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en toepassing glijdende schaal in vreemdelingenrechtelijke context
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die de Somalische nationaliteit heeft. Eiser, die sinds 12 juli 2004 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had, kreeg op 5 december 2019 te horen dat zijn vergunning met terugwerkende kracht tot 21 mei 2017 was ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op een onherroepelijke veroordeling voor een geweldsmisdrijf gepleegd op die datum. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 6 juli 2021 was eiser aanwezig via videoverbinding vanuit de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de lange verblijfsduur van eiser in Nederland en zijn banden met het land. Eiser voerde aan dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat hij sterke banden met Nederland had en zijn familie in Nederland woonde. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder alle relevante belangen had betrokken en dat de belangenafweging in dit geval in het nadeel van eiser uitviel, gezien zijn strafrechtelijke verleden en de ernst van de gepleegde misdrijven.
De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning en het opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar rechtmatig waren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.