ECLI:NL:RBDHA:2021:8341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en toepassing glijdende schaal in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die de Somalische nationaliteit heeft. Eiser, die sinds 12 juli 2004 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had, kreeg op 5 december 2019 te horen dat zijn vergunning met terugwerkende kracht tot 21 mei 2017 was ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op een onherroepelijke veroordeling voor een geweldsmisdrijf gepleegd op die datum. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 6 juli 2021 was eiser aanwezig via videoverbinding vanuit de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de lange verblijfsduur van eiser in Nederland en zijn banden met het land. Eiser voerde aan dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat hij sterke banden met Nederland had en zijn familie in Nederland woonde. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder alle relevante belangen had betrokken en dat de belangenafweging in dit geval in het nadeel van eiser uitviel, gezien zijn strafrechtelijke verleden en de ernst van de gepleegde misdrijven.

De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning en het opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar rechtmatig waren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken tot 21 mei 2017. Ook heeft verweerder bepaald dat eiser de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten en is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Bij besluit van 2 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2021. Eiser was aanwezig per videoverbinding vanuit de Penitentiaire Inrichting Ter Apel en is ter zitting bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1990 en heeft de Somalische nationaliteit. Eiser heeft sinds 12 juli 2004 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Het verblijfsdoel is voortgezet verblijf.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft de aan eiser verleende vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken tot 21 mei 2017, omdat eiser onherroepelijk is veroordeeld voor een op die dag gepleegd geweldsmisdrijf, welk misdrijf de toepassing van artikel 3.86 (de glijdende schaal) van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) mogelijk maakt. Volgens verweerder is weliswaar sprake van rechtmatig verblijf langer dan 10 jaar, maar kan eiser geen rechten ontlenen aan artikel 3.86, tiende lid, Vb, omdat sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Uit het arrest van 26 april 2018 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] komt immers naar voren dat eiser zich op 21 mei 2017 schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot het medeplegen van zware mishandeling. Hierbij is volgens verweerder een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Wat zijn de regels?
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat er sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, Sr, omdat niet aan het materiële criterium is voldaan. Volgens eiser is er geen sprake geweest van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit, als nader omschreven in de Memorie van Toelichting (Kamerstuk 32 169). Eiser is immers vrijgesproken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een uitspraak van 21 februari 2020 van het Gerechtshof Amsterdam [2] . De strafrechter in deze zaak oordeelde dat ondanks de heftige wijze van mishandeling, het letsel beperkt was gebleven waardoor artikel 22b, eerste lid, Sr, niet van toepassing was.
Eiser voert daarnaast aan dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot Bescherming van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), gezien eisers sterke banden met Nederland door zijn langdurig rechtmatig verblijf, integratie en woonachtige kinderen en familieleden in Nederland. Tegelijkertijd geeft eiser aan dat zijn banden met Somalië minimaal zijn en dat de oma van eiser in Somalië inmiddels op leeftijd is. Om deze reden is er volgens eiser geen sprake van ‘fair balance’.
Tot slot heeft verweerder volgens eiser onterecht een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt voorop dat de (juiste) toepassing van de glijdende schaal niet in geschil is. In geschil is of eiser een geslaagd beroep kan doen op artikel 3.86, tiende lid, Vb.
Artikel 22b, eerste lid, Sr
7. Bij de toepassing van de glijdende schaal heeft verweerder betrokken dat eiser onherroepelijk is veroordeeld wegens poging tot medeplegen zware mishandeling. Uit het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden blijkt dat eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien maanden, waarvan twee voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar, wegens het telkens medeplegen van poging tot zware mishandeling en het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Eiser heeft bij een uitgaansgelegenheid, tezamen en in vereniging met een ander, met gebalde vuist en met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam van twee beveiligingsmedewerkers geslagen en geschopt, terwijl deze op de grond lagen. Onder meer uit de aard en de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van eiser en zijn mededader(s) leidt het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden af dat er een aanmerkelijke kans bestond op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij deze twee slachtoffers. Daarnaast heeft eiser ook nog een derde beveiligingsmedewerker in het gezicht geslagen. Gezien deze bewezenverklaarde feiten volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat geen sprake zou zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, Sr. Het feitencomplex spreekt voor zich. Het is evident dat het schoppen en slaan van iemand die op de grond ligt, en waarbij is vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond, een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers tot gevolg heeft. Dat de bewezenverklaarde feiten geen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben gehad doet aan deze conclusie niet af. De verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam wordt dan ook niet gevolgd. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, Sr, waardoor eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 3.86, tiende lid, Vb.

8 EVRM

8. In het kader van artikel 8 van het EVRM dient verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in haar belangenafweging te betrekken en dient een ‘fair balance’ te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van eiser bij de uitoefening van zijn privé-, familie- en gezinsleven, gezien zijn langdurige verblijf in Nederland, en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kenbaar alle relevante belangen betrokken en vervolgens niet ten onrechte geconcludeerd dat de belangenafweging in het nadeel van eiser dient uit te vallen. Verweerder heeft in zijn belangenafweging onder meer betrokken dat eiser sterke banden heeft met Nederland nu eiser op jonge leeftijd uit Somalië is vertrokken, eiser inmiddels al meer dan 15 jaar in Nederland woont en in Nederland voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs heeft gevolgd. Daar heeft verweerder in redelijkheid tegenover kunnen stellen dat eiser meerdere (ernstige) misdrijven heeft gepleegd, onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een geweldsmisdrijf en dat het belang van de bescherming van de openbare orde in dit geval zwaarder weegt. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld eiser niet heeft aangetoond dat sprake is van beschermingswaardig familie- en gezinsleven. Eiser stelt kinderen en familie in Nederland te hebben, maar heeft deze stelling niet onderbouwd met objectieve stukken. Verweerder heeft in zijn belangenafweging ook kunnen betrekken dat niet is gebleken dat eiser in Somalië niet bij zijn oma terecht zou kunnen.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Biermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2021.
is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.86
5. De in het vierde lid bedoelde norm bedraagt bij een verblijfsduur van:
minder dan 3 jaar:
1 dag;
ten minste 3 jaar, maar minder dan 4 jaar:
4 maanden;
ten minste 4 jaar, maar minder dan 5 jaar:
5 maanden;
ten minste 5 jaar, maar minder dan 6 jaar:
6 maanden;
ten minste 6 jaar, maar minder dan 7 jaar:
7 maanden;
ten minste 7 jaar, maar minder dan 8 jaar:
8 maanden;
ten minste 8 jaar, maar minder dan 9 jaar:
9 maanden;
ten minste 9 jaar, maar minder dan 10 jaar:
10 maanden;
ten minste 10 jaar, maar minder dan 15 jaar:
12 maanden;
ten minste 15 jaar:
14 maanden.
10. In afwijking van de voorgaande leden wordt de aanvraag niet afgewezen bij een verblijfsduur van tien jaren, tenzij er sprake is van:
a. een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
b. een misdrijf uit de Opiumwet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld.
Wetboek van strafrecht
Artikel 22b
1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
b. een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181, 240b, 248a, 248b, 248c en 250.