ECLI:NL:RBDHA:2021:8342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van afhankelijkheidsrelatie met minderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Tunesische man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, waarmee hij rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan wilde aantonen. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet kon aantonen dat er sprake was van een situatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez, waarin een afhankelijkheidsrelatie tussen de eiser en zijn minderjarige Nederlandse dochter zou bestaan. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd van zijn zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter, die onder toezicht van Jeugdzorg stond. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris terecht was, omdat de eiser niet had aangetoond dat het weigeren van het verblijfsrecht zou leiden tot het gedwongen vertrek van zijn dochter uit de EU. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7276

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. Vurdelja),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 20 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2021. Eiser was aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Orhan, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Snihmane. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig de dochter van eiser, [dochter] en de moeder van [dochter] , [moeder] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1960 en heeft de Tunesische nationaliteit. Op 5 december 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw, waaruit een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354) blijkt. Hij beoogt verblijf bij zijn vijftienjarige Nederlandse dochter, [dochter] .
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Volgens hem is er geen sprake van een situatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez, omdat eiser niet heeft aangetoond middels objectieve documenten dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht voor [dochter] en dat er geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en [dochter] dat zij gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser het verblijfsrecht wordt geweigerd.
Wat zijn de regels?
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser is van mening dat hij een constante factor is in het leven van [dochter] . Het karakter van zijn zorg- en opvoedingstaken voor [dochter] zijn niet enkel marginaal gezien haar gedragsproblemen. [dochter] staat onder toezicht van Jeugdzorg en er is vrees voor een mogelijke (tweede) uithuisplaatsing. Door de medische klachten van de moeder kan zij onvoldoende ingrijpen. De moeder van [dochter] heeft daarom eiser gevraagd haar te helpen met [dochter] . Het zijn de beslissingen die eiser nu neemt om de keuzes van [dochter] te beïnvloeden waarom er volgens eiser sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Eiser heeft zijn zorgtaken ook onderbouwd met meerdere verklaringen van instanties. Verweerder had volgens eiser daarom advies moeten vragen aan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) om inzicht te krijgen in de afhankelijkheidsverhouding. Het besluit is dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen. Te meer nu verweerder eiser ook ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar.
5.
Verweerder heeft gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

6. Uit het arrest Chavez-Vilchez en het beleid van verweerder volgt dat het in eerste instantie aan eiser is om aan te tonen dat het weigeren van het verblijfsrecht tot gevolg heeft dat de Nederlandse kinderen ook het grondgebied van de Unie zouden moeten verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd en acht daartoe het volgende van belang.
6.1.
Eiser heeft meerdere verklaringen overgelegd, waaronder een verklaring van een maatschappelijk werker van 12 maart 2020, een verklaring van een ambulant begeleider van de moeder van [dochter] , een bericht van Exodus Zuid-Holland van 22 juni 2020 en een bericht van de huisartsenpost van 16 mei 2020. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze documenten onvoldoende aantonen dat er sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken en dat de afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en [dochter] zo bijzonder is dat [dochter] het grondgebied van de Unie zou moeten verlaten als eiser geen verblijfsrecht krijgt. De verklaringen beschrijven enkel de moeilijkheden omtrent de opvoeding van [dochter] en dat eiser zou zijn ingeschakeld door de moeder van [dochter] om te helpen bij de opvoeding. De verklaringen beschrijven niet welke zorg- en opvoedingstaken eiser zou hebben en hoe [dochter] afhankelijk is van eiser vanwege deze zorg- en opvoedingstaken. Dat de genoemde instanties hoop hebben dat vader voldoende invloed op het gedrag van [dochter] zal kunnen uitoefenen, is onvoldoende om een bijzondere afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Eiser heeft daarnaast niet aangetoond dat hij een constante factor is (geweest) in het leven van [dochter] en gedurende haar leven heeft geholpen met het nemen van belangrijke beslissingen, zoals met betrekking tot schoolactiviteiten, voeding, kleding of doktersafspraken. Daarnaast speelt ook een rol dat eiser gedurende het grootste deel van het leven van zijn dochter niet fysiek aanwezig is geweest en dat de moeder van [dochter] altijd de dagelijkse zorg heeft gehad voor [dochter] . In dat kader mag ook niet onvermeld blijven dat eiser [dochter] pas 2 dagen voor het indienen van onderhavige aanvraag heeft erkend blijkens de akte van erkenning van 3 december 2019.
6.2.
Gelet op het vorenstaande was verweerder ook niet gehouden om advies te vragen aan de RvdK. Er was evident geen sprake van een situatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Van een onzorgvuldig tot stand gekomen besluit is dan ook geen sprake.
7. Verweerder mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen in bezwaar afzien, als direct duidelijk is dat de bezwaren niet tot een andere beslissing kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eisers daartegen in bezwaar hebben aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.
Conclusie
8.
Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Biermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2021.
is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
Paragraaf B10/2.2 van de Vc, voor zover hier van belang, luidt als volgt.
Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
De IND kan niet vaststellen dat sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als de vreemdeling onvoldoende gegevens verschaft waarmee wordt aangetoond dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.
Ad c.
- De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken
- De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.
Ad d.
Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:
- de leeftijd van het kind;
- zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en
- de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.