ECLI:NL:RBDHA:2021:8343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene op basis van onvoldoende bewijs van duurzame middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiseres, die als langdurig ingezetene van Italië in Nederland een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige heeft aangevraagd, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van duurzame middelen van bestaan. Eiseres had een eenmanszaak en had verschillende documenten overgelegd ter onderbouwing van haar inkomen, maar de staatssecretaris vond deze onvoldoende. Eiseres heeft tegen de afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 6 juli 2021 heeft eiseres haar standpunt toegelicht en aanvullende stukken overgelegd, waaronder een nieuw ondernemingsplan en bewijs van meerdere opdrachtgevers. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had afgezien van het horen van eiseres in bezwaar, aangezien er voldoende bewijs was dat het bezwaar niet kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de hoorplicht in acht genomen moet worden. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Bij besluit van 25 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2021. Eiseres en haar gemachtigde waren aanwezig. Als tolk is verschenen A.K. Umar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1973 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiseres is een langdurig ingezetene van Italië [1] en beoogt verblijf in Nederland in het kader van arbeid als zelfstandige. Zij heeft sinds 1 april 2019 een eenmanszaak genaamd ‘ [naam] ’. Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft eiseres – onder meer – de volgende stukken overgelegd:
  • een inschrijving bij de Kamer van Koophandel (KvK) van [eenmanszaak] van 19 maart 2019;
  • een afschrift van inkomensbelasting en premieheffing 2019 van Administratiekantoor De Hulp van 25 mei 2020;
  • aangifte Inkomensbelasting / Premie zorgverzekeringen 2019 en Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2019;
  • printscreens van Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 9 mei 2020;
  • een inkomensverklaring over 2019 van Administratiekantoor de hulp van 24 januari 2020;
  • salarisstroken van november 2019 tot en met maart 2020;
  • aangifte loonheffingen van december 2019 tot en met april 2020;
  • aangifte omzetbelasting over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2019 evenals het eerste kwartaal van 2020;
  • een beschrijving van [eenmanszaak] van 25 mei 2020
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is aangetoond dat eiseres als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan zal beschikken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres geen compleet en degelijk onderbouwd ondernemingsplan heeft overgelegd. Eiseres heeft mede hierdoor volgens verweerder onvoldoende inzichtelijk gemaakt waar de werkzaamheden als zelfstandige uit bestaan. Ook stelt verweerder dat niet is aangetoond dat eiseres geen ondernemersrisico loopt en dat er geen sprake is van een gezagsverhouding. Uit de door eiseres overgelegde stukken zou zijn gebleken dat zij slechts één opdrachtgever heeft, wat een risico is voor de continuïteit van de onderneming en daarmee een risico voor de duurzaamheid van het inkomen van eiseres. Het is verweerder bovendien niet duidelijk welke omzet- en winstprognoses eiseres hanteert en hoe zij deze zal realiseren. Volgens verweerder verschillen de door eiseres overgelegde cijfers van de omzet in 2019 en 2020 zonder enige uitleg sterk van elkaar. Ook een marktonderzoek gericht op de onderneming van eiseres, welke inzichtelijk maakt of de diensten van eiseres in een behoefte voorzien, ontbreekt volgens verweerder.
Wat zijn de regels?
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
4. Eiseres voert aan – samengevat en voor zover van belang – dat het besluit van verweerder onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd is. Met de overgelegde stukken in de bezwaarfase en in beroep is volgens eiseres voldoende onderbouwd dat zij over voldoende en duurzame middelen van bestaan beschikt door haar onderneming. Eiseres heeft onder meer de bijlage inkomen zelfstandige ondernemer over de periode van 1 april 2019 tot en met november 2019 en een zorgovereenkomst van opdracht ingebracht. Onder verwijzing naar de uitspraak van 13 december 2016 van de rechtbank Amsterdam [2] , stelt eiseres dat verweerder niet had mogen tegenwerpen dat eiseres geen deugdelijk ondernemingsplan heeft overgelegd. Daarenboven, eiseres heeft wel degelijk een gedegen ondernemingsplan overgelegd en bovendien ook meerdere opdrachtgeversverklaringen en/of werkgarantieverklaringen. Daarnaast heeft eiseres in beroep een nieuw ondernemingsplan overgelegd, welke in het kader van finale geschilbeslechting dient te worden betrokken bij de beoordeling van het beroep. Eiseres heeft in dit ondernemingsplan meerdere opdrachtgevers genoemd, salarisstroken overgelegd, een arbeidsovereenkomst van een personeelslid en opgemaakte facturen overgelegd. Op grond van de uitspraak van 5 april 2017 van de rechtbank Amsterdam [3] en het arrest Chakroun [4] had verweerder in ieder geval een persoonlijk onderzoek moeten verrichten naar de vraag of eiseres duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan zal beschikken. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. Van een kennelijk ongegrond bezwaar was gezien de overgelegde stukken geen sprake. Verweerder had eiseres dan ook in de gelegenheid moeten stellen de stukken tijdens een hoorzitting nader toe te lichten.
5.
Verweerder heeft gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 3.30 van het Vreemdelingenbesluit 2000, en de nadere uitwerking daarvan in paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, van eiseres bewijsstukken mag verlangen waaruit blijkt dat zij uit arbeid als zelfstandige vaste en regelmatige inkomsten heeft of zal hebben die voldoende zijn om zichzelf en haar gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te hoeven doen op de publieke middelen. In het aanvraagformulier en in het toepasselijke beleid staat ook vermeld welke stukken in dit kader overgelegd dienen te worden en aan welke vereisten deze stukken moeten voldoen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres bij haar aanvraagformulier en in bezwaar meerdere stukken heeft overgelegd ter staving van haar inkomsten. Zo blijkt uit de brief van 24 januari 2020 van Administratiekantoor De Hulp betreffende de inkomensverklaring van 2019, dat de winst van eiseres voorlopig is vastgesteld op € 4.822,-. Verder blijkt uit de verklaring van 25 mei 2020 van Administratiekantoor De Hulp betreffende de aangifte Inkomensbelasting, dat eiseres in 2019 een omzet had van €21.413,- en een netto winst heeft gegenereerd van €17.567,- over een periode van negen maanden. Eiser heeft daarnaast salarisstroken en aangiften loonheffing ingebracht waaruit kan worden opgemaakt dat zij personeel in dienst heeft (gehad). Ook heeft eiseres twee zorgovereenkomsten van opdracht met W.F. Rollings overgelegd, geldig tot 6 oktober 2019 en tot 7 april 2020, en printscreens van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), waaruit blijkt dat eiseres de zorgverlener is en W.F. Rollings de budgethouder van een persoonsgebonden budget (PGB).
6.2.
Gezien de strekking en inhoud van de hiervoor genoemde stukken is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bezwaar op voorhand geen redelijke kans van slagen had en dat daarom van het horen in bezwaar mocht worden afgezien. Verweerder heeft dan ook ten onrechte van het horen in bezwaar afgezien. Het besluit is daarom op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Een en ander klemt te meer nu verweerder in het bestreden besluit heeft erkend dat een ondernemingsplan niet per definitie noodzakelijk is en verweerder ter zitting de tegenwerping in het bestreden besluit heeft laten vallen dat er een verschil zou bestaan tussen de door eiseres overgelegde aangiften inkomensbelasting en omzetbelasting over 2019 en 2020. Daarnaast heeft verweerder ter zitting ook het argument laten vallen dat er mogelijk sprake zou zijn van een verkapt dienstverband.
Wat is de conclusie?
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van schending van de hoorplicht. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien in het kader van finale geschilbeslechting. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen tien weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Biermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2021.
is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Vreemdelingenwet 2000
Artikel 14, derde lid, van het Vb luidt als volgt.
3. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de ambtshalve verlening, wijziging en verlenging, de beperkingen en de voorschriften.
Artikel 16, eerste lid, sub g, van het Vb luidt als volgt.
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.30, eerste en vijfde lid, van het Vb luidt als volgt
1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend;
uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en
voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
5. De verblijfsvergunning kan aan een langdurig ingezetene worden verleend in afwijking van het eerste lid, onder a.
Vreemdelingencirculaire 2000
Paragraaf B6/4.5, van de Vc, voor zover van belang, luidt als volgt.
De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ, het Ministerie van VWS of het Ministerie van OC&W:
• een document afgegeven door de bevoegde Nederlandse autoriteit, dat de vreemdeling in het bezit is van de noodzakelijke vergunningen om een beroep of onderneming uit te oefenen;
• een volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage verklaring inkomen zelfstandig ondernemer’ met de daarin gevraagde bewijsmiddelen;

een ondernemingsplan dat informatie bevat over:

•persoonlijke gegevens van de ondernemer;
•het product of de dienst;
•een marktanalyse toegespitst op het eigen product of dienst;
•de organisatie;
•de (openings)balans;
•de omzet- en liquiditeitsprognose inclusief berekeningen; en
•een specificatie en begroting arbeidscreatie en investeringen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 8 van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezetene onderdanen van derde landen (Langdurig ingezetenerichtlijn).
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 13 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:16723.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 5 april 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5331.
4.Arrest van het Hof van Justitie van 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117.