ECLI:NL:RBDHA:2021:8383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
NL21.10646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de Dublinverordening. Eiser heeft tegen het besluit van de staatssecretaris beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank overweegt dat de Duitse autoriteiten hebben bevestigd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen. Eiser heeft niet aangetoond dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen, noch dat er bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser geen aanleiding geven tot twijfel over de bereidheid van Duitsland om zijn internationale verplichtingen na te komen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10646
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. E. van den Hombergh), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL20.10647, op 22 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
2. De Duitse autoriteiten hebben met de aanvaarding van het terugnameverzoek toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet ervan uit worden gegaan dat de Duitse autoriteiten dit zullen doen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Het is aan eiser om
aannemelijk te maken dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Hierin is eiser niet geslaagd.
3. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen geen aanleiding vormen voor twijfel dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft zijn stelling dat Duitsland hem geen effectieve bescherming zal kunnen bieden tegen de groep Fraternity niet nader onderbouwd. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de Duitse autoriteiten. Het is niet gebleken dat de autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen. Daarbij is het relevant dat eiser heeft verklaard dat hij een melding van bedreiging heeft kunnen doen bij de Duitse politie, waarna hij is overgeplaatst naar een ander opvangcentrum. Indien eiser van mening is dat Duitsland hiermee tekortschiet in zijn internationale verplichtingen dient hij daarover te klagen bij de hogere Duitse autoriteiten.
4. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
5. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2021 door mr. C. van Boven- Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR16004012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.