ECLI:NL:RBDHA:2021:8424
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding wegens niet-ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die in beroep was gegaan tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker had op 4 maart 2021 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Echter, op 18 maart 2021 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. Verweerder heeft echter geweigerd om de proceskosten te vergoeden, omdat verzoeker geen geldige ingebrekestelling had ingediend.
De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat zij partijen niet heeft uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 31 maart en 15 april 2021 was verzocht om een geldige ingebrekestelling in te dienen, maar dit heeft hij nagelaten. Hierdoor voldeed het beroep niet aan de eisen van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat het beroep nooit ontvankelijk is geweest. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is bekendgemaakt op 10 juni 2021. Verzoeker heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.