ECLI:NL:RBDHA:2021:8474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/595132 / FA RK 20-4083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een man met de Nederlandse nationaliteit en een vrouw met de Boliviaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De man, met de Nederlandse nationaliteit, en de vrouw, met de Boliviaanse nationaliteit, hebben op 2 juni 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften, en heeft de zaak behandeld tijdens een videozitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet is bestreden en dat de man en vrouw in Nederland woonden ten tijde van de indiening van het verzoekschrift, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.

De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot echtscheiding en nevenvoorzieningen, waaronder partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgemeenschap, beoordeeld. De man heeft verzocht om een partneralimentatie van € 1.797,- bruto per maand, terwijl de vrouw een behoefte heeft gesteld van € 2.083,- netto per maand. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.505,- netto per maand, rekening houdend met haar huidige inkomen van € 1.262,- netto per maand. De man is veroordeeld tot betaling van € 258,- per maand aan de vrouw, ingaande op de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

Wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft de rechtbank geoordeeld dat de man en vrouw ieder de bank- en spaarrekeningen die op hun naam staan behouden, en dat het (aandeel in het) onroerend goed in Bolivia aan de vrouw wordt toebedeeld. De rechtbank heeft bepaald dat elke partij de eigen kosten van de procedure draagt. De beschikking is gegeven door mr. C.W. de Wit, rechter, en uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 20-4083 en FA RK 21-4537
Zaaknummers: C/09/595132 en C/09/614593
Datum beschikking: 21 juli 2021

Scheiding

Beschikking op het op 2 juni 2020 ingekomen verzoek van:

[Y]

de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. C.H.M. Revis te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. H. Polat te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken;
  • het uitstelverzoek van 23 september 2020 van de zijde van de man;
  • het verweerschrift op de zelfstandig verzoeken;
  • het ingevulde mediationformulier van 4 november 2020 van de zijde van de man;
  • het bericht van 1 maart 2021 van de zijde van de man;
  • het bericht van 7 april 2021 van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 15 juni 2021, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het bericht van 16 juni 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 21 juni 2021, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 22 juni 2021 is de zaak ter videozitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn digitaal verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk.
Na de videozitting heeft de rechtbank ontvangen:
  • het bericht van 7 juli 2021, met twee bijlagen, van de zijde van de man;
  • het uitstelverzoek van 16 juli 2021 van de zijde van de vrouw.
De rechtbank heeft na de videozitting de man de gelegenheid geboden om nog een vertaling van een Spaanstalig stuk in te dienen. De rechtbank heeft de man geen gelegenheid geboden om nog een tweede productie in te dienen. De rechtbank heeft deze productie daarom geretourneerd. Deze productie maakt dan ook geen deel uit van het procesdossier.
De rechtbank had de vrouw in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 16 juli 2021 te reageren op het bericht van de man. De rechtbank heeft het uitstelverzoek van de vrouw dan ook niet gehonoreerd en partijen reeds per e-mail bericht dat de beschikking zal worden gewezen.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2017 te [huwelijksplaats]
  • De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Boliviaanse nationaliteit.
  • Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
  • Bij beschikking van 5 augustus 2020 van deze rechtbank zijn voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover hier van belang inhoudende dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en dat de vrouw die woning per 1 oktober 2020 dient te verlaten en dat de man met ingang van 1 oktober 2020 voorlopig een partneralimentatie van € 531,- per maand zal betalen.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift van de man strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
  • verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap conform het voorstel van de man;
  • toedeling aan de man van het huurrecht van de echtelijke woning,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van een door de man met ingang van 1 oktober 2020 dan wel de datum van de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 1.797,- bruto per maand;
  • toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning;
  • verdeling van de huwelijksgemeenschap conform het voorstel van de vrouw;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Huurrecht
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over de verzoeken ter zake van het huurrecht van deze woning.
Inhoudelijke beoordeling
Nu partijen beiden hun verzoeken ten aanzien van het huurrecht hebben ingetrokken, hoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen op deze verzoeken.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie kennis te nemen.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte vrouw
De vrouw stelt primair dat haar behoefte moet worden gebaseerd op de behoeftelijst die zij in de voorlopige voorzieningenprocedure heeft overgelegd. De door haar aldus berekende behoefte komt uit op € 2083,- netto.
De vrouw stelt subsidiair dat haar behoefte op basis van de Hofnorm moet worden berekend. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man bedroeg € 2.847,- per maand in 2020. De vrouw had ten tijde van het uit elkaar gaan geen eigen inkomen. Zij is pas in Nederland gaan werken nadat partijen uit elkaar zijn gegaan. Het netto besteedbare gezinsinkomen (NGBI) bedroeg in 2020 derhalve ook € 2.847,- per maand. De behoefte van de vrouw bedraagt dan (2.847 * 0,6 =) afgerond € 1.708,- netto per maand.
De man stelt primair dat er geen sprake is van een huwelijksgerelateerde behoefte. Partijen zijn in 2017 met elkaar gehuwd, maar zij hebben slechts van januari 2020 tot april 2020 een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Daarvoor woonde de vrouw in Bolivia en de man in Nederland en voorzag ieder in de eigen behoefte. Gelet op de korte periode van het voeren van een gezamenlijke huishouding is er geen sprake van een huwelijksgerelateerde behoefte.
De rechtbank zal voorbij gaan aan het primaire standpunt van de man inhoudende dat er in het geheel geen sprake is van enige huwelijksgerelateerde behoefte. De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat de, kennelijk aan de redenatie van de man ten grondslag liggende, opvatting dat slechts een onderhoudsverplichting bestaat indien sprake is geweest van wederzijdse verzorging, van samenwonen of van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding, niet juist is. Al door het aangaan van het huwelijk is tussen partijen lotsverbondenheid tot stand gekomen die een voortdurende solidariteit tussen de partijen impliceert. Partijen waren al bijna drie jaar getrouwd ten tijde van de indiening van het echtscheidingsverzoek. Partijen hadden bovendien duidelijk de intentie om samen in Nederland te gaan wonen zodra de woning en de verblijfsvergunning van de vrouw geregeld waren. Er is daarnaast ook daadwerkelijk sprake geweest van een – korte – periode van samenwonen.
Voor het vaststellen van de behoefte van de vrouw zal de rechtbank, gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, aan de behoeftelijst voorbij gaan. De man heeft de behoeftelijst betwist en de vrouw heeft geen onderliggende stukken aan haar opsomming van uitgaven gevoegd. De bankafschriften die de vrouw ter onderbouwing heeft overgelegd zijn daartoe onvoldoende. Niet alleen geven zij een incompleet beeld van hetgeen de vrouw stelt, ook dateren deze bankafschriften van ná het uiteengaan van partijen, waardoor er geen conclusies aan verbonden kunnen worden over de behoefte ten tijde van het samenwonen.
De rechtbank zal ook niet de Hofnorm toepassen. De rechtbank overweegt daartoe dat de huwelijksgerelateerde behoefte in dit specifieke geval niet uitsluitend kan worden gebaseerd op de periode van slechts vier maanden waarin partijen hebben samengewoond. Immers, het is niet waarschijnlijk dat na een verblijf van enkele jaren in Bolivia de behoefte (of het uitgavenpatroon) van de vrouw volledig en uitsluitend gebaseerd is op het NGBI van partijen kort voor hun uiteengaan. De periode van ‘gewenning’ aan een bepaalt leefpatroon acht de rechtbank daarvoor te kort. Het NGBI in de laatste vier maanden van het huwelijk zijn daarmee niet representatief voor de behoefte van de vrouw. In haar overweging heeft de rechtbank ook betrokken dat de vrouw ter zitting heeft verklaard dat zij gedurende haar verblijf in Bolivia af en toe extra geld van de man kreeg als zij hoge kosten, zoals een dierenartsrekening, moest voldoen. Het is de rechtbank daarmee niet gebleken dat de man haar structureel financieel ondersteunde. De vrouw moet derhalve grotendeels hebben geleefd van eigen inkomsten in Bolivia. Beide partijen hebben echter niet onderbouwd hoe hoog het inkomen van de vrouw in Bolivia was.
Daarmee staat de rechtbank voor de vraag op welke wijze de behoefte van de vrouw wél kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt hierbij voorop dat bij het vaststellen van een uitkering tot levensonderhoud rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het concrete geval. Het zijn, met andere woorden, zowel financiële als niet-financiële omstandigheden die de behoefte van de vrouw kunnen bepalen. Ten aanzien van de niet-financiële omstandigheden overweegt de rechtbank dat de tussen partijen bestaande lotverbondenheid impliceert dat de vrouw aanspraak op de man kan doen voor een voortdurende solidariteit tussen hen. Daarnaast is van belang dat de vrouw haar bestaan en haar baan in Bolivia heeft opgegeven om bij de man in Nederland te kunnen gaan wonen. Na een zeer korte periode van samenwonen is de vrouw nu echter volledig op zichzelf teruggeworpen. Zij bevindt zich in een voor haar vreemd land, waarvan ze de taal slechts matig beheerst, en met een arbeidsverleden en diploma’s waarvan onduidelijk is of zij daarmee een redelijke mate van bestaanszekerheid kan opbouwen. Ten aanzien van de financiële aspecten weegt de rechtbank mee dat de vrouw in ieder geval een ondersteuning mag verwachten van de kant van de man, die haar brengt op een mate van welstand die de vrouw in redelijkheid past. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het redelijk om de behoefte van de vrouw in dit specifieke geval gelijk te stellen aan 140% van de bijstandsnorm van een alleenstaande, te weten (1.075 / 100 * 140 = ) € 1.505 netto per maand.
Behoeftigheid vrouw
De vrouw heeft gesteld dat haar huidige inkomen gemiddeld € 1.262,- netto per maand bedraagt.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw volledig in haar eigen behoefte kan voorzien. Zij zou fulltime kunnen werken.
De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde salarisstroken van de vrouw blijkt dat zij 78,95% werkt, hetgeen min of meer neerkomt op 32 uur per week. Daarnaast draait zij af en toe meer-uren. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij wel meer zou willen werken, maar dat dit lastig is omdat zij nog moet inburgeren en geen Nederlands spreekt. De uren die zij nu niet fulltime werkt, benut zij ook om Nederlands te leren spreken. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande redelijk om uit te gaan van het huidige inkomen van de vrouw. De rechtbank zal daarbij uitgaan van het door de vrouw berekende bedrag van
€ 1.262,- netto per maand, nu de man niet voldoende concreet heeft onderbouwd met welk ander bedrag zou moeten worden gerekend.
De resterende behoefte van de vrouw bedraagt dan (1.505 – 1.262 = ) € 243,- netto per maand, zijnde € 258,- bruto per maand.
Draagkracht man
De rechtbank neemt de door man overgelegde draagkrachtberekening als uitgangspunt, voor zover deze door de vrouw niet is betwist.
De vrouw heeft gesteld dat de premie zorgverzekering van de man niet € 128,- maar € 125,- moet zijn. Nu uit de door de man overgelegde polis blijkt dat zijn zorgpremie € 127,91 per maand bedraagt, zal de rechtbank niettemin uitgaan van (afgerond) € 128,- per maand.
De rechtbank zal gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw geen rekening houden met het door de man opgevoerde bedrag van € 32,- per maand aan eigen risico, nu de man niet nader heeft onderbouwd dat hij zijn eigen risico verbruikt.
Uit de door de rechtbank gemaakte draagkrachtberekening volgt dat de man een draagkracht heeft van € 687,- netto per maand, zijnde € 1.092,- bruto per maand.
Limitering
Ter zitting heeft de man – mondeling - verzocht om limitering van de alimentatie, gelet op de duur van het feitelijk samenleven van partijen. Daarnaast is aangegeven dat de man de vrouw nu op basis van de uitspraak in voorlopige voorziening al alimentatie betaald, en dat de periode van betalen nu al de duur van het samenleven overstijgt.
De vrouw heeft ter zitting niet op het verzoek gereageerd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat een verzoek vooraf en schriftelijk dient te worden ingediend. Reeds op grond daarvan zal het verzoek worden afgewezen. De rechtbank is verder van oordeel dat de man dit verzoek onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Op geen enkele wijze is immers aangegeven waarom in het onderhavige geval moet worden afgeweken van de wettelijke uitgangspunten. Ook hierin ligt reden voor afwijzing. De rechtbank overweegt evenwel ten overvloede dat, nu het huwelijk (als de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand) uiteindelijk korter dan vijf jaar zal hebben geduurd, de verplichting tot het voldoen van partneralimentatie op grond van artikel 1:157 BW van rechtswege zal eindigen na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de helft van het huwelijk.
Ingangsdatum
Op de voet van artikel 1:157 BW treedt de verplichting tot het verschaffen van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw niet eerder in dan op de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het verzoek van de vrouw om de ingangsdatum eerder te bepalen zal dan ook worden afgewezen.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het voorgaande bepalen dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers in de burgerlijke stand een partneralimentatie van € 258,- per maand aan de vrouw moet voldoen.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten behoeve van de partneralimentatie. Deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan onderdeel uit.
Verdeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. Nu de echtgenoten geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben in de zin van artikel 15 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, en zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde staat vestigden, wordt krachtens artikel 4, derde lid, van genoemd verdrag hun huwelijksvermogensregime beheerst door het recht van de staat waarmee het, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst verbonden is.
Het huwelijksvermogen van de echtgenoten is naar het oordeel van de rechtbank het nauwst verbonden met Nederland, omdat partijen in Nederland zijn gehuwd, de man de Nederlandse nationaliteit heeft en de vrouw uiteindelijk – net als de man – haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft gevestigd. Partijen zijn het er ook over eens dat Nederlands recht van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime.
Inhoudelijke beoordeling
Gesteld noch gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW (zoals deze golden tot 1 januari 2018) moet worden aangenomen dat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Het uitgangspunt is dan dat de huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:100 BW bij helfte tussen de echtgenoten wordt verdeeld.
Voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap geldt als peildatum 2 juni 2020, zijnde de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt de datum van feitelijke verdeling.
De man stelt voor dat ieder van partijen de bank- en spaarrekeningen die op zijn of haar naam staan behoudt, dat het onroerend goed in Bolivia aan de vrouw wordt toebedeeld en dat de man de schuld bij DUO voor zijn rekening neemt, een en ander zonder nadere verrekening. De man heeft ten aanzien van het onroerend goed in Bolivia een (beëdigde vertaling) van een document overgelegd. Hij heeft gesteld dat hij dit document met een Spaanstalige jurist heeft bekeken. Die jurist heeft aangegeven dat de vrouw eigenaar is van de woning in Bolivia. Volgens de man was de woning voorheen van de ouders van de vrouw, maar hebben de ouders de woning als voorschot op de erfenis al in 2018 aan hun kinderen geschonken. Het betreft volgens de man een groot pand, midden in het centrum van de stad en aan een park.
De vrouw kan zich niet vinden in het voorstel van de man. De vrouw wil dat alle bankrekeningen die op naam van de man staan aan de man worden toebedeeld, onder de voorwaarde dat de man de helft van de saldi overmaakt aan haar. Daarnaast meent de vrouw dat de DUO-schuld aan de man moet worden toebedeeld, omdat hij dit ook in mindering brengt op zijn draagkracht ten behoeve van de partneralimentatie. Tot slot betwist de vrouw dat zij een woning heeft in Bolivia. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat de woning van haar ouders is, en dat haar broers een zussen een deel zouden krijgen bij het overlijden van haar ouders.
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw onvoldoende inzage heeft gegeven in haar vermogensbestanddelen. Zo heeft zij nagelaten producties in te dienen ter onderbouwing van haar bankrekeningen, terwijl de man expliciet heeft aangegeven dat de (Boliviaanse) bankrekeningen hem onbekend zijn. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over de door de man gestelde woning in Bolivia, terwijl de man een document heeft ingediend waaruit blijkt dat de vrouw (een aandeel in) deze woning reeds als voorschot op de erfenis van haar ouders heeft gekregen en haar ouders slechts nog het vruchtgebruik hebben.
De rechtbank kan gelet op het voorgaande slechts vaststellen dat het totale vermogen van de man op de Nederlandse bankrekeningen op de peildatum van 2 juni 2020 om en nabij
€ 30.000,- bedroeg. Daarnaast bedraagt de DUO-schuld van de man nu nog € 17.697,-.
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande aannemelijk dat de vrouw een (aandeel in een) woning in Bolivia heeft en de rechtbank acht het alles overziende redelijk om ervan uit te gaan dat dit aandeel van de vrouw in de woning in Bolivia zeker (omgerekend) € 13.000,- waard is. De rechtbank acht het voorstel van de man, om het huwelijksvermogen van partijen met gesloten beurzen af te wikkelen, gelet op het voorgaande alleszins redelijk. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man toewijzen.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] , op [huwelijksdatum] 2017;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie van € 258,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw – onder voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand – het volgende:
  • ieder van partijen krijgt de bank- en spaarrekeningen die op zijn of haar naam staan toebedeeld, zonder nadere verrekening;
  • het (aandeel in het) onroerend goed in Bolivia wordt aan de vrouw toebedeeld, zonder nadere verrekening;
  • de man is in de onderlinge verhouding draagplichtig voor de schuld bij DUO;
*
verklaart deze beschikking – tot zover en met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W. de Wit, rechter, bijgestaan door mr. I.B. van Angeren als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juli 2021.