ECLI:NL:RBDHA:2021:8489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
21-4284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor woongebouw Maanplein 110 te Den Haag

Op 3 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor de bouw van een woongebouw van 173 meter hoog, met 300 m2 detailhandel, 299 m2 maatschappelijke dienstverlening en een parkeergarage aan het Maanplein 110 te Den Haag. De vergunninghoudster, BRECOD Den Haag Maanplein II B.V., heeft aan het geding deelgenomen als derde partij.

In het primaire besluit van 11 december 2020 verleende de gemeente de omgevingsvergunning, maar verzoeker [verzoeker 1] maakte bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 20 juli 2021. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag niet voldeed aan de planregels, met name wat betreft de overschrijding van de maximaal toegestane hoogte van 70 meter. De voorzieningenrechter concludeerde dat de bezwaren van verzoeker [verzoeker 1] niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghoudster en dat de gemeente in redelijkheid van haar bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken gebruik heeft kunnen maken.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de belangen van de vergunninghoudster zwaarder wegen dan die van verzoeker [verzoeker 1]. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4284

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. R.J.G. Bäcker en mr. D. Caelers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
BRECOD Den Haag Maanplein II B.V., vergunninghoudster.
(gemachtigde: mr. A. Franken van Bloemendaal)

Procesverloop

In het besluit van 11 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een woongebouw, 300 m2 detailhandel, 299 m2 maatschappelijke dienstverlening en een parkeergarage aan het Maanplein 110 te Den Haag.
Verzoeker [verzoeker 1] ( [verzoeker 1] ) heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 14 juli 2021 (bestreden besluit) de bezwaren van verzoeker [verzoeker 1] ongegrond verklaard.
Vergunninghoudster heeft haar zienswijze gegeven op het ingediende verzoek.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 juli 2021 op zitting behandeld.
Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en drs. [A] . Namens vergunninghoudster is verschenen [B] , bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verzoekers hebben op 20 juli 2021 bij aanvang van de zitting pro-forma beroep ingesteld tegen voornoemd besluit van 14 juli 2021 (zaaknr. SGR 21/4800).

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Op 28 juli 2020 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een woongebouw met 183 woningen, 300 m2 detailhandel en 299 m2 maatschappelijke dienstverlening en een parkeergarage ter plaatse van Maanplein 110 alsmede het uitbreiden van de parkeergarage van Maanplein 128 tot en met 133. De bouwhoogte van de toren betreft 73,1 meter.
De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten ‘Bouwen’ en ‘Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarop de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is.
2.2
In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Daarbij is verweerder op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste en ten tweede, van de Wabo van het ter plaatse geldende bestemmingsplan afgeweken. Verweerder heeft hierin overwogen dat gebleken is dat de aanvraag niet voldoet aan de planregels ten aanzien van het overschrijden van de maximaal toegestane hoogte van de bebouwing van 70 meter met 3,1 meter, alsmede het onevenredig aantasten van de bezonning van 2 belendende woningen. Daarnaast is met betrekking tot de overschrijding van de maximale bouwhoogte overwogen dat bij de aanvraag een salderingsvoorstel is ingediend waarbij de maximale hoogte wordt gesaldeerd binnen de pijler Aantrekkelijk Woongebied en de parameter Kwaliteit van de openbare ruimte. De maatregelen betreffen onder meer het overkappen en inpakken van het parkeerterrein van Maanplein 128 tot en met 133, het verbreden van het voetpad langs de Melkwegstraat en het toevoegen van een loopverbinding tussen het Maanplein en de Melkwegstraat. Hiermee draagt de ontwikkeling voldoende bij aan het realiseren van ambitiewaarden waarop saldering mogelijk is en neemt de totale gebiedskwaliteit toe, aldus verweerder.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 6 juli 2021, ongegrond verklaard.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat er enkel voor binnenplanse afwijkingen gesaldeerd mag worden en deze afwijkingen al zijn voorzien binnen de grenzen van het bestemmingsplan. Daarom zal niet (snel) sprake zijn van een onevenredige aantasting van de leefomgeving van omwonenden, wat aan salderen in de weg zou staan. De beperkte overschrijding in bouwhoogte houdt geen aantasting van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in. Niet is onderbouwd op welke wijze deze aantasting van de fysieke leefomgeving van de inwoners van Voorburg plaatsvindt. Uit de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende onderzoeken blijkt dat voldaan wordt aan alle (wettelijke) normwaarden. Daarnaast is de beoogde saldering ook concreet benoemd, en de voorstellen, met name de overkapping van het parkeerterrein, zullen bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit rondom het bouwwerk, aldus verweerder. Ten aanzien van de veronderstelde aantasting van de woon- en leefomgeving van bezwaarmakers door een toename van geluid, slechtere luchtkwaliteit en bereikbaarheid, is overwogen dat dit niet blijkt uit de onderzoeksrapportages die aan het plan ten grondslag liggen, te weten: een Akoestisch rapport van LBP Sight, akkoord bevonden door de Omgevingsdienst Haaglanden van 2 oktober 2020, een onderzoek naar de luchtkwaliteit door LBP Sight van 23 oktober 2020, een onderzoek naar Stikstofdepositie bouw- en gebruiksfase door LPB Sight van 28 oktober 2020, Duurzame mobiliteit Maanplein en mobiliteitsstudie van 20 oktober 2020 van Goudappel Coffeng en de Ecoquickscan van 21 juli 2020.
4. Uit de gedingstukken blijkt dat uitsluitend verzoeker [verzoeker 1] bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Niet gebleken is dat verzoeker [verzoeker 2] ( [verzoeker 2] ) tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend tegen dat besluit. Aangezien verzoeker [verzoeker 2] geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen het primaire besluit, kan hij op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep instellen tegen het bestreden besluit. Het beroepschrift, voor zover dat door hem is ingediend, zal naar verwachting dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard. Het verzoek om voorlopige voorziening, voor zover dat namens verzoeker [verzoeker 2] is ingediend, zal reeds daarom worden afgewezen. In het vervolg van deze uitspraak zal daarom nog slehts worden gesproken van ‘verzoeker’.
5. Op het bestreden besluit is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing, zoals ook is vermeld in dat besluit.
6. Verzoeker [verzoeker 1] heeft - samengevat - aangevoerd dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure ten onrechte niet is toegepast, de voorgeschreven participatie ontbreekt, het bouwplan in strijd is met artikel 7.2.2, lid a onder 1, van het Omgevingsplan Binckhorst met betrekking tot de bouwhoogte van nieuwe bebouwing, het hoogteaccent geen accent is en dat het gebouw op geen enkele wijze past in de omgeving. Een van de problemen met hoogbouw is volgens hem dat de schaduwwerking en wervelwinden een negatieve invloed hebben op de directe omgeving. Verder maakt verzoeker bezwaar tegen het feit dat de Welstandscommissie slechts beperkt mocht adviseren en tegen het feit dat het ingestelde Kwaliteitsteam Binckhorst niet om advies is gevraagd om de samenhang van de architectuur in deze nieuwe wijk te bewaken. Gelet hierop is het bestreden besluit volgens verzoeker onzorgvuldig tot stand gekomen. Ook richten de bezwaren van verzoeker zich tegen de brandveiligheid in de hoogbouw en de verdeling in vrije sector en sociale woningbouw. Verder vreest verzoeker schade aan de omgeving door zwaar heiwerk en grondwatereffecten.
7.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
7.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Omgevingsplan Binckhorst”.
Dit betreft een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw;
een zogeheten “bestemmingsplan met verbrede reikwijdte”. Bij het plan is, vooruitlopend op de Omgevingswet, gebruik gemaakt van de mogelijkheden die artikel 7c biedt om van bepaalde wettelijke regels af te wijken en in aanvulling daarop regels te stellen. Verweerder heeft in dat kader de “Beleidsregels Omgevingsplan Binckhorst” vastgesteld.
De in geding zijnde gronden hebben blijkens de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding de bestemming “Transformatiegebied” en de gebiedsaanduiding “overige zone -Binckhorsthaven en Maanplein”.
Op grond van artikel 4, lid a, van de planregels is het verboden zonder voorafgaande
omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 7.1, 8.1, 9.1, 10.1 en 11.1 aan te vangen en/of te veranderen.
In artikel 4, onder c, van de planregels is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen wordt getoetst aan de voor de aanvraag toepasselijke randvoorwaarden in de artikelen 7.2, 8.2, 9.2, 10.2 en 11.2 en het gestelde in artikel 5.
Op grond van artikel 7.1, aanhef en onder a, van de planregels is ter plaatse van de functie transformatiegebied de activiteit wonen toegestaan.
In artikel 7.2.2 van de planregels getiteld “Algemene randvoorwaarden indien sprake is van bouwen, verbouwen of renoveren” is onder a bepaald dat de ruimtelijke kwaliteit van een gemengd hoogstedelijk woon-, werk- en leefgebied” in acht wordt genomen met dien verstande dat de bouwhoogte van nieuwe bebouwing ten minste 8 meter en niet meer dan
70 meter bedraagt, met dien verstande dat de minimale en maximale hoogte van de bebouwing en de hoogteaccenten verschilt per (deel)gebied, in de beleidsregel “ ruimtelijke kwaliteit” een verdere differentiatie van de hoogte is opgenomen. Als uitzondering op deze maximale hoogte zijn hoogteaccenten tot een hoogte van 140 meter voor de bebouwing vanaf het kruispunt van de Binckhorstlaan met de Zonweg/Verlengde Zonweg tot aan het kruispunt Binckhorstlaan met de Supernovaweg toegestaan.
In artikel 7.2.2., aanhef en onder b, van de planregels is bepaald dat hoogbouw zorgvuldig dient te worden ingepast volgens het Haagse hoogbouwbeleid.
7.3
Gebleken is dat de aanvraag niet voldoet aan de planvoorschriften voor wat betreft het overschrijden van de maximaal toegestane hoogte van de bebouwing van 70 meter met 3,1 meter, alsmede het onevenredig aantasten van de bezonning van 2 belendende woningen.
7.4
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1o. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2o. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3o. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
7.5
Op grond van artikel 23 onder a sub 3 van de planregels is het mogelijk de overschrijding van de maximale bouwhoogte toe te staan via saldering mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%. Dit betekent dat de gevraagde omgevingsvergunning kan worden verleend, indien met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten eerste, van de Wabo wordt afgeweken van de betreffende planregel.
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in deze procedure slechts het in geding zijnde bouwplan ter beoordeling voorligt. De stelling van verzoeker dat verweerder niet (goed) heeft gemonitord welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden en op basis hiervan duidelijk is dat op geen enkele wijze verifieerbaar is wat de cumulatieve effecten zijn van alle ontwikkelingen in de Binckhorst en waar deze zijn opgenomen, kan dan ook niet leiden tot toewijzing van het verzoek.
9.1
Verzoeker voert aan dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uit de planregels duidelijk dient te zijn naar welke beleidsregel wordt verwezen. Zij stellen zich op het standpunt dat de beleidsregels die in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning het meest relevant zijn, te weten het Haags bezonningsbeleid, de Beleidsregel ruimtelijke kwaliteit en het Haags hoogbouwbeleid, derhalve onder de in het plan opgenomen naam vindbaar moeten zijn. Ook dient het te gaan om beleidsregels. Om te kunnen spreken van een beleidsregel dient deze op de juiste wijze te zijn vastgesteld (door de gemeenteraad) en bekendgemaakt (in het Gemeenteblad). Verzoekers achten planregels waarin deze dynamische verwijzingen in zijn opgenomen onverbindend, omdat deze in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.
9.2
De Beleidsregels Omgevingsplan Binckhorst behorend bij het omgevingsplan Binckhorst zijn vastgesteld door verweerder op 25 juni 2019 en zijn te raadplegen op de website www.denhaag.raadsinformatie.nl. In paragraaf 24 van deze beleidsregels zijn de vindplaatsen van beleidsdocumenten, waar in de regels naar verwezen wordt, opgesomd.
Ingevolge artikel 4:81, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. In de Beleidsregels Omgevingsplan Binckhorst zijn alle beleidsregels opgenomen die dienen ter uitleg van regels die zijn opgenomen in het bestemmingsplan “Omgevingsplan Binckhorst”. Deels gaat het om inhoudelijke beleidsregels, waarmee open normen in het omgevingsplan worden uitgelegd: de inhoudelijke beleidsregels. Daarnaast zijn beleidsregels die betrekking hebben op procedures in het omgevingsplan opgenomen. Het gaat om beleidsregels die de procedure die geldt voor een verzoek om reservering (artikel 5.3 van het omgevingsplan) en om beleidsregels die de saldering (artikel 20) en monitoring (artikel 21) verder invullen. In het bestemmingsplan “Omgevingsplan Binckhorst” is die bevoegdheid uitdrukkelijk aan verweerder toegekend en niet aan de gemeenteraad.
Hetgeen verzoeker hierover heeft aangevoerd volgt de voorzieningenrechter dan ook niet.
9.3
Daarnaast leent de vraag of de planregels van dit bestemmingsplan - vanwege de daarin voorkomende dynamische verwijzingen - onverbindend zijn, gelet op het principiële karakter daarvan en de aard van dit omgevingsplan, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor beoordeling in een voorlopige voorzieningenprocedure.
9.4
Datzelfde geldt voor de stelling van verzoekers dat artikel 5.4 van de planregels, waarin is bepaald dat voor het Maanplein een reservering van gebruiksruimte wordt toegekend van onder meer 374 woningen, onverbindend is.
10.1
Tevens stelt verzoeker dat verweerder niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat de afwijking van artikel 7.2.2, onder d, van de planregels, die betrekking heeft op de bezonning van belendende percelen, geregeld kon worden met een kruimelontheffing, omdat niet aan de daarvoor geldende voorwaarde uit artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo wordt voldaan, te weten dat de afwijking geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening.
10.2
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
10.3
Uit de stukken blijkt dat er 2 woningen zijn die als gevolg van het bouwplan niet voldoen aan de toetswaarde van minimaal 2 uur zon per dag op de gevel op de maatgevende dag. Dit zijn woningen in woonblok TP6 op het Maanplein (Maanplein 89 t/m 98) en betreffen dus niet de woning van verzoeker [verzoeker 1] . Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen verband tussen de schending van de bezonningsnorm van
2 woningen in gebouw TP6 en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van verzoeker
[verzoeker 1] . De gronden over de kruimelontheffing stuiten naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarom af op artikel 8:69a van de Awb.
11.1
Verzoekers voeren verder aan dat een deugdelijk onderzoek naar de stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden ontbreekt. Daarnaast heeft verweerder volgens hen de verkeerde voorbereidingsprocedure gevolgd gezien het feit dat in beginsel een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) is vereist.
11.2
De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van projecten en andere handelingen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken tot bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Dit is een algemeen belang. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van 24 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1481), volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
11.3
Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke verwevenheid kan worden aangenomen, moet onder meer rekening worden gehouden met de situering van de woning van de betrokkene, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van betrokkene en het natuurgebied, met hetgeen aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, geheel of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied. Indien het Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de directe woonomgeving van betrokkene, is in beginsel sprake van verwevenheid als hiervoor bedoeld.
11.4
Gebleken is dat de kortste afstand tussen het in geding zijnde perceel en de dichtstbijzijnde grens van het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide ongeveer 5.000 meter bedraagt. Dit Natura 2000-gebied behoort gezien deze afstand naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet tot de directe woonomgeving van verzoeker [verzoeker 1] .
De gronden over de stikstofdepositie stuiten naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarom eveneens af op artikel 8:69a van de Awb.
12.1
Verzoeker voert verder aan dat de functieaanduiding “primaat woonfunctie” op de verbeelding ontbreekt. Bovendien is de bouwaanduiding “bouwhoogte minimaal 13 m en maximaal 30 met hoogte accent van 70 m” niet op de verbeelding aangegeven. Daarom voldoet de verbeelding in zoverre niet aan de wettelijke vereisten in artikel 1.2.6 van het Besluit ruimtelijke ordening juncto Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Om deze reden dient het bestemmingsplan als onverbindend buiten toepassing te blijven en kan dit geen grondslag vormen voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, aldus verzoekers.
12.2
Dat ter plaatse binnen de bestemming “transformatiegebied” een woonfunctie is toegestaan blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit artikel 7.1, aanhef en onder a, van de planregels. Op grond van artikel 7.2.2, onder a, van de planregels mag de bouwhoogte van nieuwe bebouwing ten minste 8 meter en niet meer dan 70 meter bedragen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de planregels daarmee voldoende duidelijk en is de aanduiding “transformatiegebied” op de verbeelding voldoende.
13.1
Verzoeker voert vervolgens aan dat het bouwplan ten onrechte niet is getoetst aan het Haags Hoogbouwbeleid, zodat niet kan worden gesteld dat het bouwplan daaraan voldoet.
13.2
In het verweerschrift is vermeld dat op grond van artikel 4, onder c, van de planregels - voor zover van belang - een omgevingsvergunning voor bouwen wordt getoetst aan de voor de aanvraag toepasselijke randvoorwaarden in onder meer artikel 7.2 van de planregels. In het advies van de afdeling Stedenbouw & Planologie (S&P) van 17 november 2020 is vermeld dat het plan op het onderdeel ruimtelijk kader - artikel 7.2.2, onder a tot en met k - akkoord is bevonden. Dit betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat ook aan lid b van artikel 7.2.2. van de planregels is getoetst, dat naar het Haagse hoogbouwbeleid “Eyeline en skyline” verwijst. Dit beleid is van toepassing op gebouwen van tenminste 50 meter hoog en laatstelijk gewijzigd op 25 januari 2018. Daarnaast bevindt zich onder de gedingstukken een document getiteld “Woontoren Maanplein 110 Eyeline Skyline” van 20 november 2020, dat is samengesteld als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing van de woontoren ‘Maanplein 110’. Hierin wordt de verantwoording en toetsing van de woontoren op de hoogbouwnota “Eyline en Skyline” toegelicht. Ook hieruit blijkt dus dat het bouwplan aan het Haagse hoogbouwbeleid is getoetst. Overigens heeft verzoeker niet aangegeven op welk punt het bouwplan niet aan dat beleid voldoet. Deze verzoeksgrond slaagt dan ook niet.
14.1
Daarnaast stelt verzoeker dat de afdeling S&P akkoord heeft gegeven op de diagonaal van de footprint, omdat deze kleiner zou zijn dan 45 meter. Volgens vergunninghoudster heeft de footprint van het bouwplan echter een diagonaal van 45,657 meter. S&P heeft daarnaast akkoord gegeven op de bebouwing van meer dan 50% van de footprint onder voorwaarden waar deels nog niet aan is voldaan. Verweerder heeft volgens verzoekers de afwijking van de regels van het hoogbouwbeleid daarom onvoldoende gemotiveerd.
14.2
In de zienswijze van vergunninghoudster is aangegeven dat de diagonaal van de footprint van de onderste 70 meter van de woontoren - blijkens de tekening Activiteit brandveilig gebruik van 31 mei 2021 (bijlage 1 bij de zienswijze van 3 juni 2021) - 45,657 meter bedraagt en daarmee voldoet aan de in dit geval geldende diagonaal van 56 meter. Voor het gedeelte van de toren hoger dan 70 meter heeft de architect de diagonaal van de footprint bepaald op 41,215 meter die op grond van de hoogbouwnota 45 meter mag bedragen.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op hetgeen in de hoogbouwnota “Eyeline en Skyline” over diagonalen van footprints van een toren van meer dan 70 meter hoog is vermeld, geen reden om deze visie van vergunninghoudster voor onjuist te houden.
Dit betekent dat de diagonalen van de footprints van het bouwplan naar voorlopig oordeel voldoen aan het Haags Hoogbouwbeleid.
14.3
Verder is in het advies van de afdeling S&P van 17 november 2020 vermeld dat de beschreven pergolaconstructie, die ter discussie stond tijdens de vergadering van 6 oktober 2020, duidelijk is aangegeven op de tekeningen en voldoende bijdraagt aan een kwalitatieve inpassing. Tevens is in dit advies vermeld dat de eerder meegegeven randvoorwaarden om af te wijken van de 50%-regel voldoende zijn terug te vinden in het ontwerp en daarmee akkoord. In het advies van S&P van 6 oktober 2020 zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden gesteld, die betrekking hebben op de hoogte, de minimale verdiepingshoogte van de plint, rooilijnen, de dichtheden, functiemenging, uitstraling en beeldkwaliteit. De afdeling S&P heeft ingestemd met deze randvoorwaarden met uitzondering van het bebouwen van de stedelijke laag met meer dan 50%. De daarop betrekking hebbende voorwaarde is akkoord bevonden onder voorwaarde, aldus S&P.
14.4
Voor zover hetgeen verzoeker in dit verband heeft gesteld al tot schorsing van het bestreden besluit zou kunnen leiden, is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat verweerder adviezen van de afdeling S&P aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. In hetgeen verzoekers hebben gesteld ziet de voorzieningenrechter geen reden om deze adviezen voor onjuist te houden. Van een motiveringsgebrek is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake.
15.1
Verzoeker stelt vervolgens dat de locatie van Maanplein 110 ten onrechte als mogelijk hoogteaccent beschouwd wordt, gelet op de regels met betrekking tot het hoogteaccent, en daarom ten onrechte in de omgevingsvergunning een bouw van 73,1 meter hoogte is toegestaan.
15.2
Voor het hoogteaccent is de beleidsregel ruimtelijke kwaliteit van belang die deel uitmaakt van de beleidsregels Omgevingsplan Binckhorst. Bijlage 3 bij die beleidsregels bevat een kaart getiteld “Binckhorst regels bebouwing”, waarop is aangegeven dat ter plaatse in geding het primaat bij de woonfunctie ligt en dat minimaal 13 meter en maximaal tussen de 30 en 70 meter hoog mag worden gebouwd. Dit betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het bestemmingsplan ter plaatse een bouwhoogte van 70 meter toelaat. Ook deze verzoeksgrond slaagt daarom niet.
16.1
Verzoeker stelt verder dat in de omgevingsvergunning ten onrechte gebruik is gemaakt van de binnenplanse afwijking, omdat bij de afwijking van de bouwhoogte op basis van artikel 23 van de planregels niet aan de tweede in dat artikel opgenomen voorwaarde is getoetst door verweerder, te weten dat afwijking uitsluitend mogelijk is indien er geen sprake is van onaanvaardbare aantasting van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving (artikel 23 sub b onder 1).
16.2
Verweerder heeft zijn bereidheid om afwijkingen toe te staan in het primaire besluit als volgt gemotiveerd:
“Bij de aanvraag is een salderingsvoorstel ingediend waarbij de maximale hoogte wordt gesaldeerd binnen de pijler Aantrekkelijk Woongebied en de parameter kwaliteit van de openbare ruimte. De maatregelen betreffen onder meer het overkappen en inpakken van het parkeerterrein van Maanplein 128 t/m 133 en verbreden van het voetpad langs de Melkwegstraat en toevoegen van een loopverbinding tussen Maanplein en Melkwegstraat.
Hiermee draagt de ontwikkeling voldoende bij aan het realiseren van ambitiewaarden waarop saldering mogelijk is en neemt de totale gebiedskwaliteit toe.”
16.3
In de notitie van LBP Sight van 15 september 2020 is geconcludeerd dat de ontwikkeling van Maanplein 110 en de aanpassing van de parkeergelegenheid van Maanplein 128-133 (inclusief de verbreding van het voetpad, de aanleg van een groenzone, de loopverbinding met het Maanplein) positief bijdraagt aan de verbetering van de
verbindingen voor langzaam verkeer in de Binckhorst en een verdere verbetering van de kwaliteit van de buitenruimte en de uitstraling van de Melkwegstraat. Positieve bijkomstigheid van het uit het zicht halen van de parkeerplaatsen langs de Melkwegstraat en de toevoeging van het groen is ook dat het woonklimaat in het gebied verbetert.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om deze motivering voor onjuist te houden. Van onaanvaardbare aantasting van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, zoals verzoekers stellen, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake.
17.1
Verder achten verzoekers verweerders standpunt dat de aantasting van de bezonning niet onevenredig zou zijn onvoldoende gemotiveerd.
17.2
In de bezonningsstudie van LBP Sight van 30 april 2021 is de woning van verzoeker [verzoeker 1] weliswaar niet onderzocht, maar uit die studie kan over de bezonning van verzoekers woning op 21 juni in de toekomstige situatie het volgende worden afgeleid. Ten aanzien van de hoekwoning Soomerluststraat 11, die zich naast Overburgkade 83 aan de overzijde van de Soomerluststraat bevindt en wel is betrokken in het onderzoek, blijkt dat (1) de voorgevel tenminste 3 uur per dag zon ontvangt, (2) de afname van de bezonning op die gevel minder dan 1 uur per dag zal bedragen en (3) die afname toeneemt in de richting van de woningen Overburgkade 79 en 80, niet zijnde de richting waar de woning van verzoeker zich bevindt. Daarbij is van belang dat in deze studie niet alleen dit bouwplan is beoordeeld, maar alle (toekomstige) bouwplannen op het Maanplein in ogenschouw zijn genomen.
Hieruit kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden afgeleid dat de afname van de bezonning als gevolg van alle bouwplannen op het Maanplein op de voorgevel van de woning van verzoeker [verzoeker 1] minder dan 50% zal bedragen, zodat geen sprake is van een exces als bedoeld in de Haagse Bezonningsnota. Het in deze procedure aan de orde zijnde bouwplan zal naar verwachting dan ook niet leiden tot een onaanvaardbare afname van de bezonning op de voorgevel van de woning van verzoeker.
18.1
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen hiervoor is overwogen voorshands dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat uitvoering van het bouwplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van verzoeker [verzoeker 1] .
18.2
Dit leidt tot het voorlopig oordeel dat verweerder in redelijkheid aan de belangen van vergunninghoudster een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan die van verzoeker [verzoeker 1] en in redelijkheid van zijn bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken gebruik heeft kunnen maken.
19. Gelet op het vorenstaande zal het bestreden besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in beroep naar verwachting stand kunnen houden. Daarom zal het verzoek, voor zover dat namens verzoeker [verzoeker 1] is ingediend, eveneens worden afgewezen.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.