Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 de zaak tussen
,eiser/verzoeker
Rechtbank Den Haag
Op 6 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken AWB 20/5622 en AWB 20/3858, waarbij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder optrad. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, had verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) vanwege medische redenen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser tot uitstel van vertrek op 6 mei 2020 was afgewezen en dat het bezwaar hiertegen ongegrond was verklaard op 15 juni 2020. Eiser had beroep ingesteld tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 10 juni 2021 heeft eiser aanvullende medische informatie overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat de benodigde medische zorg in Armenië niet beschikbaar was. De rechtbank concludeerde dat de eerder uitgebrachte BMA-adviezen van 8 november 2018 en 24 januari 2019 nog steeds relevant waren en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De rechtbank wees het verzoek om uitstel van vertrek af en verklaarde het beroep ongegrond. Ook het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De rechtbank benadrukte dat de situatie rondom corona niet automatisch leidt tot een geïndividualiseerde medische kwestie en dat er geen grond was om te twijfelen aan de beschikbaarheid van de benodigde medische behandeling in Armenië. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier mr. L. Mollerus, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.