In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De staatssecretaris heeft de aanvraag ongegrond verklaard op basis van een besluit van 17 juni 2021, waarin de problemen die eiser stelt te hebben met zijn voormalige vrienden als ongeloofwaardig zijn beoordeeld. Eiser heeft verklaard dat hij door zijn vrienden is gedwongen om deel te nemen aan criminele activiteiten, en dat deze vrienden zijn familie hebben aangevallen. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser echter niet overtuigend geacht, onder andere omdat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de datum van zijn vertrek uit Nigeria. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.