ECLI:NL:RBDHA:2021:8538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.10338
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met problemen met Boko Haram

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse man geboren in 1985, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. Eiser stelt dat hij bedreigd wordt door leden van Boko Haram, die hem onder druk hebben gezet om zich bij hen aan te sluiten en zich tot de islam te bekeren. Hij heeft verklaard dat hij deze druk heeft geweigerd en dat hij problemen heeft ondervonden, waaronder mishandeling van zijn oma door deze mannen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 15 juli 2021 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn contacten met de mannen die hem zouden hebben bedreigd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de problemen van eiser met leden van Boko Haram ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10338

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

ProcesverloopBij besluit van 22 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1985. Hij heeft – kort samengevat – het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij door drie mannen ( [A] [B] en [C] ), die hij via zijn voormalige werk heeft leren kennen, onder druk is gezet om zich bij [groepering] aan te sluiten en zich tot de islam te bekeren. Eiser heeft dit geweigerd en is teruggekeerd naar de regio waar hij vandaan komt om de mannen te ontvluchten. Eiser is toen bij zijn oma gaan wonen, maar daar hebben de problemen met [groepering] zich voortgezet. Zo zijn er meerdere keren mannen langs geweest bij het huis en is zijn oma door hen mishandeld. In 2017 is zijn oma meegenomen door de mannen en eiser weet tot op heden niet waar zij is. Eiser is daarnaast recentelijk nog bedreigd via een facebookbericht. Gelet op het voorgaande vreest eiser gedood te worden als hij terugkeert naar zijn land van herkomst.
2. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met leden van [groepering] .
Verweerder heeft het eerste relevante element geloofwaardig geacht. Verweerder heeft niet geloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft met leden van [groepering] , nu eiser hierover tegenstrijdige verklaringen heeft gegeven. Zo stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser onder meer tegenstrijdig heeft verklaard over [A] , [B] en [C] en hoe zij hem hebben gevraagd om zich bij [groepering] aan te sluiten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond, op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Volgens eiser heeft verweerder zijn problemen met leden van [groepering] namelijk ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De rechtbank gaat hierna, voor zover dat nodig is, in op de specifieke argumenten van eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde problemen van eiser met leden van [groepering] niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat eiser over belangrijke onderdelen van zijn asielrelaas tegenstrijdig heeft verklaard. Zo heeft eiser tegenstrijdige verklaringen gegeven over zijn contact met [A] , [B] en [C] . Eiser heeft enerzijds verklaard dat de drie mannen vrienden van hem waren met wie hij hecht is geraakt, gesprekken heeft gevoerd en gedachten heeft uitgewisseld. Anderzijds heeft eiser echter aangegeven dat [A] eigenlijk de enige was met wie hij sprak en begroetingen uitwisselde. De omstandigheid dat het contact met de mannen op de werkplek van eiser plaatsvond, maakt niet dat geen sprake is van tegenstrijdige verklaringen. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog dat verweerder deze verklaringen onjuist heeft geïnterpreteerd of de context van dit contact buiten beschouwing heeft gelaten.
Verweerder heeft verder terecht gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de manier waarop de mannen hem hebben gevraagd zich bij [groepering] aan te sluiten. Eiser heeft eerst verklaard dat hij de mannen heeft gevraagd wat er aan de hand was toen hij uit zijn kamer was gehaald en munitie en wapens zag liggen. Later heeft eiser verklaard dat hij samen met de mannen was toen er wapens en munitie naar binnen werden gebracht en dat hij een dag later te horen kreeg dat ze lid waren van [groepering] en dat hij ook lid moest worden. Dat volgens eiser sprake zou zijn van een misvatting in plaats van tegenstrijdigheid, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder in het bestreden besluit al heeft gemotiveerd, is het aan eiser om volledig en naar waarheid te verklaren. Verweerder heeft verder, in tegenstelling tot wat eiser heeft aangevoerd, ook vreemd mogen achten dat aan eiser een bedenktijd zou zijn gegeven van twee tot drie weken. Eiser heeft namelijk zelf verklaard dat hem meer bevolen dan gevraagd werd om lid te worden van [groepering] en dat hij hierin niet echt een keuze had. Dat eiser alleen kan gissen over de handelswijze van de mannen maakt niet dat verweerder de verklaringen niet vreemd heeft mogen achten.
Verweerder heeft het verder vreemd mogen vinden dat eiser na het eerste incident met [groepering] bij zijn oma thuis, bij zijn oma is blijven wonen. Eiser was zich nu immers bewust van het gevaar. De mannen die langs zijn huis zijn geweest, kwamen bovendien uit het noorden van Nigeria en hebben aangegeven dat ze eiser zochten en dat hij niet veilig was.
4.2
De rechtbank overweegt ten aanzien van het facebookbericht dat verweerder hier niet de waarde aan heeft hoeven hechten die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, is het voor een ieder mogelijk om een facebookaccount aan te maken met een willekeurige naam. Het feit dat de naam van de afzender overeenkomt met de naam van één van de leden van [groepering] , maakt daarom nog niet aannemelijk dat het bericht ook echt verstuurd is door dat lid van [groepering] .
4.3
Reeds gelet op het voorgaande is verweerder niet ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is.
Wat is de conclusie?
5. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid vanmr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.