ECLI:NL:RBDHA:2021:857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20-3477 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige door langdurig ingezetene

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Pakistaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in Italië de status van langdurig ingezetene heeft verworven, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk arbeid als zelfstandige verrichtte en dat zijn inkomsten duurzaam waren. De rechtbank ontving het beroepschrift op 24 april 2020, na een eerdere afwijzing van de aanvraag op 25 juli 2019 en een ongegrondverklaring van het bezwaar op 6 april 2020.

Tijdens de zitting op 21 december 2020 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er ook een tolk en de broer van de eiser gehoord. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd van zijn zelfstandigheid en de duurzaamheid van zijn inkomsten. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning als zelfstandige, zoals vastgelegd in de Langdurig Ingezetenenrichtlijn en het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

De rechtbank benadrukte dat de eiser niet had aangetoond dat hij over de noodzakelijke middelen beschikte om zijn economische activiteit uit te oefenen en dat de overeenkomsten met opdrachtgevers niet voldoende waren om de duurzaamheid van zijn inkomsten te onderbouwen. De rechtbank wees ook op de onduidelijkheden in de vennootschapsovereenkomst en de rol van de broer van de eiser in de onderneming. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3477
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Pakistaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 26 april 2019 tot verlening van een verblijfsvergunning voor “arbeid als zelfstandige” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 april 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 24 april 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig [naam] , tolk in de taal Urdu en eisers broer [naam] . De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser heeft de Pakistaanse nationaliteit en heeft in Italië de status verworven van langdurig ingezetene als bedoeld in de Langdurig Ingezetenenrichtlijn (Richtlijn). [1] Op 26 februari 2019 is hij toegetreden tot de vennootschap onder firma [naam] ( [naam] ), een [soort bedrijf] in Nederland. De andere [functie] is eisers broer. De onderneming is volgens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel opgericht op
20 september 2018. Op 26 april 2019 heeft eiser zijn aanvraag ingediend bij verweerder voor een verblijfsvergunning ter uitoefening van zijn werkzaamheden als zelfstandige voor [naam] .
Besluitvorming
2. Verweerder heeft in het primaire besluit eisers aanvraag afgewezen en de afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij arbeid als zelfstandige verricht en daarmee over voldoende middelen van bestaan zal kunnen beschikken. Er ontbreekt een gedegen marktanalyse in het ondernemingsplan. Eiser heeft ook niet met objectief verifieerbaar bewijs aangetoond wat zijn inbreng in de onderneming is. Eiser zou volgens de vennootschapsovereenkomst € 8.500,- hebben ingebracht. In bezwaar is toegelicht dat eiser in Italië contant geld heeft gespaard en dat hij dat geld als inbreng aan zijn medevennoot heeft gegeven. Dit is echter niet onderbouwd. Hierdoor wordt getwijfeld aan de inhoud van de vennootschapsovereenkomst en daarmee aan de zelfstandigheid. Daarnaast blijkt uit de stukken die er zijn dat eiser slechts schoonmaakwerkzaamheden zal gaan verrichten. Ten slotte zijn er onduidelijkheden met betrekking tot de overeenkomsten met opdrachtgevers en zijn deze overeenkomsten makkelijk opzegbaar waardoor de duurzaamheid van de inkomsten niet is komen vast te staan.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat op basis van de overgelegde stukken niet anders kan worden geoordeeld dan dat hij als zelfstandig ondernemer over voldoende middelen kan en zal kunnen blijven beschikken. Eiser stelt dat hij wel degelijk een adequate marktanalyse als bedoeld in het beleid heeft overgelegd. De onderneming valt onder de [soort bedrijf] . De prognoses, gelet op de overgelegde jaarcijfers, zijn uitgekomen. Hiermee wordt het bestaan van een markt voor en van vraag naar het door eiser gebodene, bevestigd. Daarnaast kan verweerder niet tegenwerpen dat de overeenkomsten van opdracht makkelijk opzegbaar zijn. Dit is immers volstrekt gebruikelijk in de [soort bedrijf] . Eiser werkt voor een relatief groot aantal opdrachtgevers. Hij heeft daartoe een veelheid aan facturen en van de belangrijkste klanten de overeenkomsten van opdracht overgelegd. Verder komt uit de in de bezwaar overgelegde vennootschapsovereenkomst naar voren dat eisers broer een iets groter aandeel heeft in de administratieve werkzaamheden, dat betekent niet automatisch dat eiser alleen schoonmaakwerkzaamheden verricht. Daarnaast verwijst eiser naar de Richtlijn op grond waarvan in dit kader feitelijk als enige voorwaarde geldt dat de vreemdeling beschikt over ‘vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en hun gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat’. Gelet op de door eiser overgelegde stukken en het ondernemingsplan is daarvan sprake, terwijl er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat dat in de toekomst anders zal zijn. Ter onderbouwing daarvan verwijst eiser naar twee uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats. [2] Als laatste stelt eiser dat er sprake is van schending van de hoorplicht.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
In artikel 15 van de Richtlijn zijn de voorwaarden voor verblijf in een tweede lidstaat neergelegd. In artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn is bepaald dat de lidstaten de vreemdeling kunnen vragen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn is bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling voldoet aan de desbetreffende voorwaarden. In het bijzonder wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, mag worden verwacht dat hij bewijst dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt.
4.2.
Artikel 15 van de Richtlijn is onder andere geïmplementeerd in het Vreemdelingenbesluit (Vb). Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ moet eiser op grond van artikel 3.30, eerste lid, van het Vb aan drie voorwaarden voldoen: eiser moet als zelfstandige voldoende inkomsten verwerven die ook nog eens duurzaam zijn. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser aan twee van de drie voorwaarden niet voldoet: volgens verweerder zijn de inkomsten van eiser niet duurzaam en worden zij niet als zelfstandige verworven.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk arbeid als zelfstandige verricht en dat de inkomsten van eiser duurzaam zijn. Uit de overgelegde stukken blijkt niet wat de inbreng van eiser in de onderneming is. De stelling van eiser dat hij zijn inbreng contant aan zijn medevennoot heeft gegeven en dat hij dit geld zou hebben gespaard door zijn werkzaamheden in Italië is niet met objectieve stukken onderbouwd. Daarnaast zijn alle overeenkomsten van opdracht door zijn medevennoot ondertekend. Ook de door eiser overgelegde mailcorrespondentie is door zijn medevennoot gevoerd en niet door eiser. Er is dan ook niet gebleken dat eiser meer doet dan het enkel verrichten van [soort werkzaamheden] werkzaamheden. De rechtbank overweegt dat gelet op het voorgaande er aanleiding bestaat voor twijfel over de vraag of eiser arbeid als zelfstandige verricht. Verder heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn inkomsten duurzaam zijn. Eiser heeft enkel één overeenkomst van opdracht overgelegd. Deze overeenkomst heeft een opzegtermijn van één maand en is hierdoor eenvoudig opzegbaar. Dat dit gebruikelijk is in de [soort bedrijf] , maakt het voor eiser weliswaar lastiger om de duurzaamheid van zijn inkomsten te onderbouwen, maar ontslaat hem niet van die verplichting. De verwijzing naar de twee uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats kunnen eiser niet helpen. In de uitspraak van 5 april 2017 was de duurzaamheid van de inkomsten voldoende onderbouwd. Er was namelijk in december 2015 een aanvraag ingediend waarbij werkgevergarantieverklaringen zijn overgelegd met een einddatum van 1 augustus 2017 en 1 augustus 2021. In de uitspraak van 4 september 2018 had verweerder onvoldoende toegelicht waarom de overgelegde financiële stukken onvoldoende waren ter onderbouwing van de duurzaamheid van de inkomsten. Deze situatie doet zich niet voor in het geval van eiser. Uit de door eiser overgelegde facturen blijkt verder dat eiser ook voor andere opdrachtgevers werkt. Overeenkomsten van opdracht met die andere opdrachtgevers zijn echter niet overgelegd. Onduidelijk is dan ook welke werkzaamheden onder welke voorwaarden worden verricht. Eiser heeft gelet daarop niet aannemelijk gemaakt dat zijn inkomsten duurzaam zijn.
4.4.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft afgezien van het horen in bezwaar. Eiser heeft in bezwaar geen stukken overgelegd die de zelfstandigheid of duurzaamheid van zijn inkomsten aantonen. Daarom was aanstonds duidelijk dat het bezwaar van eiser op dat onderdeel geen kans van slagen had. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb en af mogen zien van het horen van eiser.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Soldt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezetenen onderdanen van derde landen.
2.5 april 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2303 en 4 september 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:10521.