ECLI:NL:RBDHA:2021:8632
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verrekening van WAJONG-uitkering met bijstandsuitkering in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die tot en met 27 januari 2016 een bijstandsuitkering ontving van de gemeente Zoetermeer, kreeg vanaf 28 januari 2016 een Wajong-uitkering van het Uwv. In januari 2020 heeft het Uwv besloten dat de eiser ook recht had op een Wajong-uitkering vanaf een jaar eerder, maar omdat hij in dat jaar bijstand ontving, moest dit met elkaar worden verrekend. Dit leidde tot het primaire besluit waarin het Uwv meldde dat het volledige bedrag van de Wajong-uitkering aan de gemeente moest worden betaald.
Eiser was het niet eens met dit besluit en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 11 mei 2021 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiser aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het Uwv de gelegenheid te geven nadere informatie te verstrekken, waarna het onderzoek zonder nadere zitting is gesloten.
De rechtbank overwoog dat eiser niet kon aantonen dat hem door het Uwv was beloofd dat er een bedrag van € 8000 voor hem zou overblijven na de verrekening. Eiser had geen bewijs dat deze belofte was gedaan, en enkel zijn verklaring was onvoldoende. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het Uwv de juiste periode had gekozen voor de verrekening, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond.