In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering ontvangt, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd gesteld dat haar WIA-uitkering ongewijzigd zou worden voortgezet. De ex-werkgever van eiseres had bezwaar aangetekend tegen dit besluit, stellende dat eiseres recht had op een IVA-uitkering vanwege volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij beide partijen toestemming gaven om de zaak op basis van de stukken af te handelen.
Eiseres heeft sinds 2017 een WIA-uitkering en heeft in 2019 aangegeven dat haar gezondheid is verslechterd door diverse medische aandoeningen, waaronder osteoporose en psychische klachten. De primaire verzekeringsarts concludeerde dat eiseres 100% arbeidsongeschikt was, maar het UWV stelde dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt was en dat zij geen recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en het UWV tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de verzekeringsarts b&b een deugdelijke afweging heeft gemaakt. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de behandeling van eiseres niet zou leiden tot afname van haar beperkingen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarmee het besluit van het UWV om de WIA-uitkering voort te zetten, werd bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.