ECLI:NL:RBDHA:2021:8633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 959
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering; beoordeling van volledige arbeidsongeschiktheid bij duurzame beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering ontvangt, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd gesteld dat haar WIA-uitkering ongewijzigd zou worden voortgezet. De ex-werkgever van eiseres had bezwaar aangetekend tegen dit besluit, stellende dat eiseres recht had op een IVA-uitkering vanwege volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij beide partijen toestemming gaven om de zaak op basis van de stukken af te handelen.

Eiseres heeft sinds 2017 een WIA-uitkering en heeft in 2019 aangegeven dat haar gezondheid is verslechterd door diverse medische aandoeningen, waaronder osteoporose en psychische klachten. De primaire verzekeringsarts concludeerde dat eiseres 100% arbeidsongeschikt was, maar het UWV stelde dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt was en dat zij geen recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en het UWV tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de verzekeringsarts b&b een deugdelijke afweging heeft gemaakt. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de behandeling van eiseres niet zou leiden tot afname van haar beperkingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarmee het besluit van het UWV om de WIA-uitkering voort te zetten, werd bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/959

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.G. van den Heuvel),
en

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. D.E.C. Veugen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat de aan eiseres toegekende uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongewijzigd wordt voortgezet.
Bij besluit van 19 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de ex-werkgever van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus hebben beide partijen de rechtbank desgevraagd toestemming gegeven om de zaak op basis van de stukken schriftelijk af te handelen. Bij brief van 22 juli 2021 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat het onderzoek wordt gesloten en dat op 3 augustus 2021 uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1. Eiseres is vanaf 1 januari 2015 werkzaam geweest bij haar ex-werkgever als magazijnmedewerkster voor 36 uur per week. Op 19 mei 2015 heeft zij zich ziek gemeld en sinds 16 mei 2017 ontvangt zij een WIA-uitkering. Bij besluit van 28 maart 2019 heeft verweerder aan eiseres een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend per 16 juni 2019.
2. In het kader van een medische herbeoordeling heeft eiseres op 16 mei 2019 aangegeven dat haar gezondheid is verslechterd omdat zij osteoporose heeft gekregen en pijn heeft aan haar botten en spieren. Daarnaast heeft zij last van een hoog cholesterol, hartkloppingen en benauwdheid en lijdt zij aan angst en paniekaanvallen. Zij geeft aan dat zij een slaaponderzoek ondergaat bij het Nederlands Slaap Instituut in Amersfoort omdat zij slecht slaapt.
3. De primaire verzekeringsarts overweegt in de rapportage van 6 juni 2019 dat eiseres bekend is met forse beperkingen op het fysieke, energetische en psychische vlak wegens een ernstige aandoening (Non-Hodgkinlymfoom). Eiseres heeft last van een angststoornis en agorafobie, waarvoor zij medicatie slikt. De primaire verzekeringsarts handhaaft de functionele mogelijkhedenlijst van 27 juni 2017 omdat de gezondheid van eiseres niet is verbeterd en mogelijk zelfs is verslechterd. Ook de urenbeperking wordt in stand gelaten, met name vanwege de slaapstoornissen, zodat eiseres in staat wordt geacht om maximaal twee uur per dag te werken. Wel acht de primaire verzekeringsarts de kans aanwezig dat een deel van de beperkingen zal afnemen als gevolg van behandeling. De primaire arbeidsdeskundige concludeert in de rapportage van 20 juni 2019 dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 100% bedraagt.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder beslist dat de WIA-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet. De ex-werkgever van eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit en aangevoerd dat eiseres vanaf 6 juni 2019 recht heeft op een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten).
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de ex-werkgever van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op een IVA-uitkering omdat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Verweerder verwijst daarbij naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 22 november 2019 en 13 december 2019. Volgens de verzekeringsarts b&b verschilt de medische gesteldheid van eiseres ten tijde van de herbeoordeling in aanzienlijke mate van haar gesteldheid ten tijde van de eerste WIA-beoordeling. Haar huidige psychische beperkingen kunnen niet worden onderbouwd met medische gegevens. Daar komt bij dat eiseres volgens de verzekeringsarts b&b niet adequaat wordt behandeld. De urenbeperking kan zijns inziens geheel komen te vervallen indien eiseres betere begeleiding krijgt bij het slikken van medicatie en het omgaan met slaapproblemen, stress en angsten. Ook een aantal psychische beperkingen kunnen als gevolg van (betere) behandeling verdwijnen. De verzekeringsarts b&b heeft in de fictieve Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 13 december 2019 (alleen) de duurzame beperkingen opgenomen om te bezien of eiseres daarmee volledig arbeidsongeschikt is te achten. Omdat de arbeidsdeskundige b&b, uitgaande van de fictieve FML, blijkens de rapportage van 18 december 2019 zes passende voorbeeldfuncties heeft gevonden, is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid bij duurzame beperkingen. Eiseres kan met inachtneming van de duurzame beperkingen in staat worden geacht om passende arbeid te verrichten. Gelet hierop is een IVA-uitkering volgens verweerder niet aan de orde.
6. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij betoogt dat de verzekeringsarts b&b meer van haar beperkingen als duurzaam had moeten aanmerken en in de fictieve FML had moeten opnemen. Zij wijst erop dat in de fictieve FML onder het kopje ‘Persoonlijk functioneren’ een aantal beperkingen zijn weggelaten die in de FML van 22 november 2019 nog waren opgenomen (‘voorspelbare werksituatie’, ‘werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is’ en ‘werk zonder verhoogd persoonlijk risico’). Ook zijn in de fictieve FML onder het kopje ‘Sociaal functioneren’ de beperkingen ‘werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten is vereist’ en ‘werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden/geen solitaire functie’ weggelaten. Het is voor eiseres niet duidelijk op grond waarvan de verzekeringsarts b&b concludeert dat de huidige behandeling van eiseres niet volstaat en dat een betere behandeling gepaard zal gaan met het afnemen van haar beperkingen. Eiseres heeft al jarenlang last van slaapproblemen, met name omdat haar oncoloog in 2015 heeft aangegeven dat de kans op terugkeer van het Non-Hodgkinlymfoom 90% is. Daarnaast is in 2016 de diagnose angststoornis met agorafobie vastgesteld en blijkens een bericht van haar psychiater van 1 mei 2018 zijn op 14 maart 2018 een slaap-waakstoornis en een ongespecificeerde angststoornis vastgesteld. In verband met deze problemen is de arbeidsongeschiktheid van eiseres al vijf jaar lang op 80-100% bepaald en heeft zij diverse behandelingen ondergaan. Bovendien zijn pogingen tot reïntegratie gevolgd door volledige uitval. Het is daarom niet aannemelijk dat haar medische gesteldheid zal verbeteren, aldus eiseres.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Op grond van artikel 47, eerste lid, van de WIA ontstaat voor de verzekerde recht op een IVA-uitkering indien: a) hij de wachttijd heeft doorlopen; b) hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en c) er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
7.2
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de WIA is een betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt indien hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Op grond van het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
7.3
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres als gevolg van haar lichamelijke en psychische beperkingen volledig arbeidsongeschikt is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de verzekeringsarts b&b meer beperkingen als duurzaam had moeten aanmerken en dat als gevolg daarvan alsnog sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid bij duurzame beperkingen uitgaande van de fictieve FML.
7.4
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verzekeringsarts b&b meer beperkingen als duurzaam had moeten aanmerken en in de fictieve FML had moeten opnemen. De rechtbank overweegt hiertoe dat het bij de vraag of sprake is van duurzaamheid gaat om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b een concrete en deugdelijke afweging gemaakt. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat de behandeling door een psycholoog gepaard zal gaan met het afnemen van haar beperkingen zoals verondersteld door de verzekeringsarts b&b. De rechtbank acht daarbij van belang dat het Nederlands Slaap Instituut (NSI) in een bericht van 10 september 2018 heeft geconcludeerd dat bij eiseres geen sprake is van actuele pathologie. Het NSI heeft eiseres vervolgens niet geadviseerd om een medische behandeling te ondergaan, maar heeft eiseres aangeraden om zich te wenden tot een psycholoog die gespecialiseerd is in slaapproblematiek. De verzekeringsarts b&b heeft blijkens zijn rapportage van 22 november 2019 dit laatste ook meegenomen bij zijn beoordeling en daarbij opgemerkt dat eiseres nog niet onder behandeling is bij een psycholoog of psychiater en geen psychofarmaca slikt. De rechtbank betrekt verder bij de beoordeling dat bij eiseres weliswaar de in overwegingen 3 en 6 genoemde diagnoses zijn vastgesteld, maar dat dit onverlet laat dat eiseres geen onderzoek door bijvoorbeeld een verzekeringsarts heeft overgelegd waaruit volgt dat behandeling door een psycholoog niet zal leiden tot afname van de beperkingen. De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens uitgaande van de fictieve FML passende functies geduid, zodat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid bij duurzame beperkingen.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 16 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3283.