ECLI:NL:RBDHA:2021:8639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/614677 / KG RK 21-831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 9 augustus 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, wonende in België, tegen mr. A.D. van Riel, rechter in deze rechtbank. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van procedurele beslissingen en administratieve handelingen die de verzoeker als vooringenomen beschouwde. De wrakingskamer overweegt dat procedurele beslissingen in beginsel geen grond voor wraking kunnen zijn, tenzij de motivering van die beslissingen blijk geeft van vooringenomenheid. De verzoeker had onder andere bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van de behandeling van zijn beroep, en stelde dat de rechter al een mening had over de relevantie van bepaalde stukken.

De wrakingskamer concludeert dat de verzoeker onvoldoende concrete omstandigheden heeft aangevoerd die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De gronden die de verzoeker aanvoert, zoals de afwijzing van het aanhoudingsverzoek en de ontvangst van stukken, zijn niet voldoende om aan te nemen dat de rechter vooringenomen is. De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af en bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/53
zaak- /rekestnummer: C/09/614677 / KG RK 21/831
Beslissing van 9 augustus 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] (België),
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. A.D. van Riel,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO)

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 5 juli 2021;
- de aanvulling op het schriftelijke wrakingsverzoek van 15 juli 2021, met diverse bijlagen;
- het e-mailbericht van verzoeker van 19 juli 2021, met bijlagen;
- het e-mailbericht van verzoeker van 21 juli 2021, met bijlage;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 22 juli 2021;
- de schriftelijke reactie van verzoeker van 24 juli 2021 naar aanleiding van de schriftelijke reactie van rechter.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 26 juli 2021 is verzoeker – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen.
De rechter en de belanghebbende hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR AWB 20/3485 WSFBSF tussen verzoeker en de belanghebbende.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek en zijn nadere toelichtingen het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoeker heeft de rechter gewraakt naar aanleiding van een brief van 30 juni 2021, waarin het verzoek van verzoeker tot uitstel van de behandeling van het beroep op de zitting van 28 september 2021 is afgewezen, nu de reden waarom verzoeker om uitstel heeft gevraagd geen uitzonderlijke omstandigheden betreffen. Naar de mening van verzoeker is hiermee sprake van vooringenomenheid bij de rechter, omdat door deze beslissing:
de rechter al een mening heeft dat bepaalde stukken niet relevant zijn voor de beoordeling van het beroep van verzoeker;
verzoeker niet in de gelegenheid wordt gesteld om de gronden van zijn beroep nader te motiveren en onderbouwen;
de rechter een spoedeisende zaak van het beroep van verzoeker heeft gemaakt, terwijl verzoeker nog niet in staat is om zijn beroep te motiveren, omdat de stukken nog niet compleet zijn;
de rechter obstakels (ontmoedigingsbeleid) opwerpt, waardoor verzoeker wordt gehinderd bij de uitoefening van zijn rechten. Hierbij heeft verzoeker verwezen naar twee brieven van 15 september 2020 en 12 oktober 2020, die hij pas op respectievelijk 28 september 2020 en 20 oktober 2020 heeft ontvangen. Daarnaast heeft verzoeker het verweerschrift van de belanghebbende van 28 september 2020 pas op 17 mei 2021 ontvangen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer overweegt dat de wrakingsgronden van verzoeker betrekking hebben op procedurele beslissingen en administratieve handelingen. Procedurele beslissingen kunnen in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dit is alleen anders, indien (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die die heeft genomen. Hetgeen verzoeker in dit verband in zijn wrakingsverzoek heeft gesteld levert, zeker in het licht bezien dat in deze zaak reeds eerder een aanhoudingsverzoek van verzoeker is toegewezen, geen aanwijzing op die tot dat oordeel zou moeten leiden. De wrakingskamer overweegt meer specifiek nog het volgende.
3.3.
Ad wrakingsgronden 1. en 2.
Verzoeker stelt dat de rechter vooringenomen is, omdat de rechter door het aanhoudingsverzoek af te wijzen al een mening heeft dat bepaalde stukken niet relevant zijn voor de beoordeling van het beroep van verzoeker en verzoeker hierdoor niet in de gelegenheid wordt gesteld voor het motiveren en het onderbouwen van de gronden van zijn beroep. De rechter heeft echter onweersproken gesteld dat bij de behandeling van het beroep ter zitting ruimte zal zijn voor verzoeker en de belanghebbende om hun standpunten kenbaar te maken, ook ten aanzien van (ontbrekende) stukken in het dossier. Een blijk van vooringenomenheid kan hieruit dus niet worden afgeleid. De wrakingsgronden 1. en 2. kunnen daarom niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
3.4.
Ad wrakingsgrond 3.
Uit de brief van 30 juni 2021 en uit de schriftelijke reactie van de rechter noch anderszins is gebleken dat de rechter van het beroep van verzoeker een spoedeisende zaak heeft gemaakt. Een blijk van vooringenomenheid kan hieruit dus niet worden afgeleid. Wrakingsgrond 3. kan derhalve niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
3.5.
Ad wrakingsgrond 4.
Verzoeker heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij in zijn belangen is geschaad door de ontvangst van de brieven van 15 september 2020 en 12 oktober 2020 op respectievelijk 28 september 2020 en 20 oktober 2020 en waarom de rechter hierdoor vooringenomen is. Dit kan niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. Verzoeker heeft overigens niet weersproken dat de brieven waarschijnlijk langer onderweg zijn vanwege het feit dat hij in het buitenland woont.
De wrakingskamer merkt ten overvloede op dat deze laatste feiten en omstandigheden al in september en oktober 2020 bij verzoeker bekend zijn geworden. Zijn wrakingsverzoek is van 5 juli 2021. Het wrakingsverzoek met betrekking tot deze gronden is dan ook te laat ingediend.
Het verweerschrift van de belanghebbende van 28 september 2020 is op 17 mei 2021 bij de rechtbank binnengekomen, hetgeen ook blijkt uit de poststempel op het verweerschrift.
Het feit dat verzoeker brieven laat ontvangt en voornoemd verweerschrift niet eerder heeft ontvangen is dan ook verklaarbaar en levert geen blijk van vooringenomenheid op, nog los van het feit dat de rechter met het doorzenden van stukken geen bemoeienis heeft.
Het wrakingsverzoek wordt, nu ook wrakingsgrond 4. niet tot toewijzing kan leiden, afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• de belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, M. Nijenhuis en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.