ECLI:NL:RBDHA:2021:8676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/5526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van identiteit en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Nigeriaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'verblijf bij partner'. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet aannemelijk had gemaakt. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning gehad, maar deze was ingetrokken vanwege onjuiste gegevens. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse overheid twijfels mocht hebben over de echtheid van het overgelegde paspoort, dat volgens Bureau Documenten niet bevoegd was afgegeven. Eiseres voerde aan dat zij haar identiteit had aangetoond met een geldig Nigeriaans paspoort, maar de rechtbank was van mening dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om de twijfels weg te nemen.

De rechtbank overwoog verder dat er geen sprake was van inmenging in het gezinsleven van eiseres in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiseres had niet aangetoond dat er objectieve belemmeringen waren om haar gezinsleven met haar partner in Nigeria voort te zetten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van identiteit in vreemdelingenzaken en de rol van de overheid bij het waarborgen van de echtheid van identiteitsdocumenten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/5526 (beroep)
AWB 20/1632 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1979, van Nigeriaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

In het besluit van 31 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 28 oktober 2019 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “verblijf bij partner [naam referent] ” afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Ook heeft eiseres de rechtbank in de brief van 27 februari 2020 verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist. Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is in het besluit van
16 juni 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het gedane verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar gelijkgesteld met een verzoek om voorlopige voorziening hangende het beroep.
Op 9 juli 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Feiten
1.1.
Eiseres is in het besluit van 17 juni 2010 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking genoemd in hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), geldig van 16 juni 2010 tot 16 juni 2011. Deze verblijfsvergunning is vervolgens verlengd met een geldigheidsduur tot 16 juni 2012. Vervolgens is de verblijfsvergunning per 27 februari 2012 ingetrokken.
1.2.
Op 5 februari 2014 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij partner [naam referent] ’, geldig van 5 februari 2014 tot 5 februari 2019. In het besluit van 6 februari 2018 is deze verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd omdat onjuiste gegevens zijn verstrekt. Het paspoort dat eiseres heeft overgelegd is namelijk opgemaakt aan de hand van documenten die volgens Bureau Documenten met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. Het bezwaar tegen deze intrekking is in het besluit van 10 april 2018 ongegrond verklaard. Het daartegen ingediende beroep is in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 oktober 2018 ongegrond verklaard. [1] Het hoger beroep is in de uitspraak van 4 januari 2019 eveneens ongegrond verklaard.
1.3.
Op 28 oktober 2019 heeft eiseres onderhavige aanvraag ingediend.
Besluitvorming verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, afgewezen, omdat het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM [2] niet slaagt. Hiertoe acht verweerder van belang dat eiseres haar identiteit nog steeds niet heeft aangetoond. Ook zijn er geen objectieve belemmeringen om het gezinsleven van eiseres en referent in Nigeria uit te oefenen. Eiseres heeft niet onderbouwd dat referent voor zijn kinderen in Nederland zorgt. Ook het feit dat referent sinds 2009 bij dezelfde werkgever werkzaam is, maakt niet dat sprake is van objectieve belemmeringen. Daarnaast komt eiseres ook niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv [3] -vereiste vanwege haar privéleven. Het enkele feit dat zij zeventien jaar in Nederland verblijft, is niet voldoende om beschermenswaardig privéleven aan te nemen. Verweerder heeft eiseres daarom niet vrijgesteld van het vereiste dat zij moet beschikken over een mvv. Verder is niet gebleken van een bijzondere individuele situatie voor de toepassing van de hardheidsclausule. Omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning, wordt het inreisverbod niet opgeheven, aldus verweerder.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan dat zij wel degelijk haar identiteit heeft aangetoond. Eiseres heeft een geldig Nigeriaans paspoort en de juistheid is door de Nigeriaanse Ambassade bevestigd. Het is nog steeds onduidelijk waarom is getwijfeld aan de juistheid van de identiteit van eiseres. Zij staat zeer lang bekend onder deze identiteit. Dit blijkt ook uit de overgelegde publicatie van het overlijden van haar vader in 1989. Verder voert eiseres aan dat zij al jaren in Nederland woont met haar partner. De partner heeft in Nederland drie kinderen die hij regelmatig ziet en hij is sinds 2009 bij dezelfde werkgever in dienst. Hierom kan niet van de partner gevraagd worden Nederland te verlaten en zich met eiseres in Nigeria te vestigen. Ook voert eiseres aan dat ten onrechte wordt gesteld dat haar lange verblijf in Nederland onvoldoende zou zijn om privéleven aan te nemen.
Juridisch kader
4. Voor het gehanteerde juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
Oordeel van de rechtbank
5. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser betoogt dat het paspoort ziet op de identiteit en nationaliteit van de persoon van wie het paspoort is. Nigeria gaat in dit geval over de afgifte van het paspoort. Het paspoort van eiseres is echt bevonden en de Nederlandse overheid heeft daar dan verder niets van te vinden, volgens eiseres. De rechtbank overweegt hiertoe dat de Nederlandse overheid inderdaad niet gaat over het afgeven van een paspoort door een andere staat. De Nederlandse overheid kan wel twijfelen aan de identiteit van de persoon van wie het paspoort is. De Nederlandse overheid heeft er namelijk belang bij dat de persoon is wie hij stelt te zijn, zodat zij niet meewerken aan identiteitsfraude en bijvoorbeeld een verblijfsvergunning aan oorlogsmisdadigers geven omdat ze van de verkeerde identiteit uitgaan. De beroepsgrond van eiseres slaagt dus niet.
6. De vraag die voorligt is of eiseres haar identiteit heeft aangetoond. In de vorige uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 oktober 2018 is door de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de aanvraag zou zijn afgewezen, wanneer ten tijde van de behandeling van de aanvraag bekend was geweest dat de overgelegde stukken die ten grondslag liggen aan het vaststellen van de identiteit van eiseres niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. Omdat er twijfel bestaat over de echtheid van de stukken op grond waarvan het paspoort is opgesteld, kan de identiteit van eiseres niet worden vastgesteld aan de hand van dat paspoort. Deze uitspraak staat in rechte vast. Dit betekent dat eiseres moet aantonen dat het nieuwe paspoort dat zij heeft overgelegd, is opgemaakt aan de hand van andere stukken dan op grond van de stukken die aan haar eerdere paspoort ten grondslag lagen. Hiervan is niet gebleken. Zij heeft hierdoor nog altijd haar identiteit niet aannemelijk gemaakt. De overige stukken die eiseres heeft overgelegd, kunnen de twijfel over haar identiteit niet wegnemen. Bovendien heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze stukken tegenstrijdig zijn met eerdere verklaringen van eiseres. Zo staat in de ‘Statutory Declaration of Age’ van 1 april 2011 dat deze is ondertekend door de vader van eiseres, terwijl haar vader al in 1989 overleden is. Verder heeft eiseres stukken overgelegd waaruit de aankoop van onroerend goed op 17 mei 2010 in Nigeria zou moeten volgen, terwijl zij volgens haar eigen verklaring destijds in Nederland verbleef. De aanvullende verklaring van eiseres dat zij onroerend goed heeft verkregen uit een erfenis, is verder niet onderbouwd. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar identiteit vaststaat.
7. Verder is de rechtbank met verweerder van oordeel dat geen sprake is van inmenging in het gezinsleven in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft in beroep niet toegelicht wat er mis is met de motivering van verweerder in het bestreden besluit ten aanzien van dit punt. Bovendien heeft eiseres geen stukken overgelegd waaruit volgt dat er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven met referent in Nigeria voort te zetten. Dit geldt ook voor het privéleven van eiseres in Nederland. Eiseres heeft in beroep ook ten aanzien van dit punt niet toegelicht wat er mis is met de motivering van verweerder in het bestreden besluit. Daarnaast heeft eiseres haar gestelde band met Nederland niet met stukken onderbouwd. De beroepsgrond slaagt evenmin.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/5526,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/1632,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: ED
D:
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

BIJLAGE

Juridisch kader
1. Op grond van artikel 6.6 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt het inreisverbod ambtshalve opgeheven indien door of namens de vreemdeling tegen wie het inreisverbod is uitgevaardigd een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 is aangevraagd en door de Immigratie- en Naturalisatiedienst is vastgesteld dat de vreemdeling voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning in aanmerking komt, indien het betreft een vergunning die verband houdt met een beperking als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a tot en met e, g, j, m, n, q en s, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000.
2. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning is aangevraagd.
3. Op grond van artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
4. Op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 is de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn, vrijgesteld van het mvv-vereiste.

Voetnoten

1.AWB 18/2755.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Machtiging tot voorlopig verblijf.