ECLI:NL:RBDHA:2021:8716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
NL19.30687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Iraanse vrouw, haar asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 16 januari 2020 beslist dat de overdracht aan Italië geschorst moest worden totdat op het beroep was beslist.

Tijdens de procedure heeft de rechtbank partijen gevraagd hun actuele standpunten kenbaar te maken. Eiseres heeft aangegeven op zitting te willen worden gehoord, wat op 21 juli 2021 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft overwogen dat de overdracht aan Italië geen reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling met zich meebrengt, gezien de verbeteringen in het Italiaanse opvangsysteem. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris niet gehouden was om de aanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.30687

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres

mede namens haar minderjarige kind:
[naam2], V-nummer: [nummer2]
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL19.30688, ter zitting behandeld op 16 januari 2020. De voorzieningenrechter heeft ter zitting bij mondelinge uitspraak de voorlopige voorziening getroffen dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op het beroep.
Op 19 mei 2021 heeft de rechtbank partijen gevraagd hun actuele standpunt kenbaar te maken. Ook is aangekondigd dat de rechtbank voornemens is een vervolgzitting in de beroepszaak achterwege te laten. Daarbij heeft de rechtbank partijen de gelegenheid gegeven om te laten weten of zij alsnog op een zitting willen worden gehoord.
Partijen hebben hierop gereageerd. Eiseres heeft te kennen gegeven dat zij op zitting wenst te worden gehoord.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2021 in Breda. Eiseres is verschenen tezamen met haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig N. Shiranian (tolk) en [naam3] (begeleider van eiseres).

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraanse nationaliteit te bezitten. Op 22 augustus 2019 heeft eiseres een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Op wat eiseres daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiseres heeft de beroepsgrond dat de overdrachtstermijn is verstreken ter zitting ingetrokken. Het geschil gaat daarom niet meer over de vraag of Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Het gaat alleen nog over de vraag of verweerder deze verantwoordelijkheid aan zich moet trekken.
5. Als uitgangspunt geldt dat verweerder op grond van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Italië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan. Eiseres is daarin niet geslaagd.
6. Op 15 april 2021 heeft het EHRM [3] de beslissing in de zaak
M.T. tegen Nederland [4] bekendgemaakt. Op 18 mei 2021 is een gerectificeerde versie van deze beslissing verschenen, die dezelfde inhoudelijke strekking heeft. Uit deze beslissing volgt dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook waar het gaat om bijzonder kwetsbare asielzoekers. Gelet op de aanzienlijke verbeteringen in het opvangsysteem voor asielzoekers in Italië sinds oktober 2020, zowel wat betreft de toegang als de geboden voorzieningen, brengt een overdracht aan Italië geen reëel en voorzienbaar risico op een met een artikel 3 van het EVRM [5] strijdige behandeling met zich mee. Verweerder hoeft daarom niet om aanvullende individuele garanties te vragen aan de Italiaanse autoriteiten voor eiseres en haar kind.
7. De door eiseres overgelegde brief van de Italiaanse autoriteiten, waarin wordt gesteld dat er geen plekken in het Italiaanse opvangsysteem worden gereserveerd voor Dublinterugkeerders, leidt niet tot een andere conclusie. Dat er geen specifieke plekken voor Dublinterugkeerders worden gereserveerd, betekent niet dat ervan moet worden uitgegaan dat zij geen opvang zullen krijgen. Hieruit kan dan ook niet worden afgeleid dat er voor eiseres geen opvang beschikbaar zal zijn als zij aan Italië wordt overgedragen.
8. In het geval dat eiseres in Italië te maken krijgt met problemen met haar ex-partner of diens broer, dient zij daarvoor bescherming te zoeken bij de Italiaanse autoriteiten. Niet gebleken is dat de Italiaanse autoriteiten niet in staat zijn of onwelwillend zijn om eiseres bij voorkomende problemen te helpen.
9. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat zij en haar kind medische behandelingen nodig hebben, geldt dat de Italiaanse autoriteiten met het fictief claimakkoord hebben toegezegd het asielverzoek van eiseres te behandelen met inachtneming van de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn. Dit betekent dat eiseres en haar kind in Italië aanspraak kunnen maken op medisch noodzakelijke zorg. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan worden uitgaan dat de medische voorzieningen in Italië vergelijkbaar zijn met die in Nederland. Niet is gebleken dat Nederland het meest aangewezen land is om medische behandeling te ondergaan. Dat toepassing van de Dublinverordening op onevenredige wijze nadelig is voor het kind van eiseres, is dan ook niet gebleken.
10. Verweerder heeft ook overigens geen aanleiding hoeven te zien de aanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die van onevenredige hardheid getuigen op grond waarvan verweerder aan dat artikel toepassing moest geven.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.