ECLI:NL:RBDHA:2021:8722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
21-4116
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het oprichten van huur- en zorgappartementen in Naaldwijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland. Het bestreden besluit betreft de verlening van een omgevingsvergunning voor het oprichten van acht huurappartementen en twaalf zorgappartementen op een perceel in Naaldwijk. Eiser, een omwonende, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend op 1 april 2020 en dat het besluit op 1 maart 2021 is genomen. Eiser heeft aangevoerd dat het bouwplan te massaal is en dat het niet aansluit bij de bestaande planologische inrichting. Daarnaast vreest hij overlast door toename van verkeersbewegingen en geluidshinder.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het bestreden besluit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster voldoende heeft aangetoond dat het bouwplan stedenbouwkundig aansluit op de omgeving en dat er geen onaanvaardbare inbreuk op de privacy of het uitzicht van eiser is. Ook de verkeerssituatie is onderzocht en er zijn geen onacceptabele gevolgen voor de verkeersdoorstroming of verkeersveiligheid aangetoond. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/3079 en 21/4116
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 augustus 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.P.J.G. Berkers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Brouwer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Zorgvastgoed Droom Je Thuis,te Poeldijk, vergunninghoudster.
(gemachtigde: mr. M.H. Fleers)

Procesverloop

In het besluit van 1 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van acht huurappartementen en twaalf zorgappartementen op het perceel [adres 1] [huisnummer 1] , t/m [huisnummer 2] en [huisnummer 3] te [plaats] , thans [adres 2] [huisnummer 4] tot en met [huisnummer 5] (het perceel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 21/3079). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. 21/4116).
Op 23 april 2021 heeft een andere omwonende beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep is op 26 mei 2021 ingetrokken.
Bij brief van 21 juni 2021 heeft vergunninghoudster meegedeeld dat op 22 juni 2021 met heien wordt gestart.
Op 21 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel het bestreden besluit geschorst tot de uitspraak op het ingediende verzoek.
Vergunninghoudster heeft haar zienswijze gegeven op het ingediende verzoek en nadere stukken overgelegd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft hierop gereageerd.
Vergunninghoudster heeft een aanvullende zienswijze ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster is verschenen
[A] , bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningen-rechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1
Op 1 april 2020 heeft vergunninghoudster een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een appartementencomplex met acht huurappartementen en twaalf zorgappartementen op het perceel. Het voorgenomen gebouw bestaat uit 3 bouwlagen met een plat dak en een hoogte 10 meter. Er zijn 18 parkeerplaatsen voorzien op eigen terrein.
De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten (1) het bouwen van een bouwwerk en (2) het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.2
Eiser woont aan het [adres 1] tegenover het bouwperceel en heeft daarop vanuit zijn woning direct zicht, zodat hij belanghebbende is bij het bestreden besluit.
2.3
Het bestreden besluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo. Het ontwerp van het bestreden besluit heeft vanaf
16 oktober 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Onder meer eiser heeft daartegen tijdig een zienswijze ingediend.
2.4
Op 23 juni 2020 heeft de welstandscommissie positief geadviseerd over het bouwplan. Op 16 februari 2021 heeft de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) verleend ten behoeve van het bouwplan.
3.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder is daarbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo van het geldende bestemmingsplan afgeweken. Verder heeft verweerder hierbij verwezen naar de beantwoording van de ingediende zienswijzen.
3.2
Op het bestreden besluit is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing, zoals ook is vermeld in dat besluit. Het bouwplan voorziet immers in de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied en de omgevingsvergunning is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo verleend (categorie 3.1 van bijlage I van de Chw).
4. Eiser is van mening dat het bouwplan te massaal is. Het gaat hier om een binnenterrein, dat jarenlang onbebouwd is gebleven en waar nu een bouwblok komt van 3 bouwlagen hoog. De bebouwings- en gebruiksdichtheid sluit niet aan op de bestaande planologische inrichting van de omliggende percelen en straten. Ook wordt eisers woon- en leefgenot verstoord door inkijk en belemmering van uitzicht. Deze verstoring zou te voorkomen zijn geweest als het gebouw anders zou zijn georiënteerd, zoals oorspronkelijk ook het plan was. Ook het buitenterras van het bouwplan ligt op een onlogische plek en helemaal aan de zijde van zijn woning.
5.1
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Centrum Naaldwijk”. het perceel heeft hierin de enkelbestemming “Bedrijf” en de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie-2”. Ter plaatse is geen bouwvlak aanwezig.
5.2
Op grond van artikel 3.1, aanhef en onder a en f, van de planregels zijn de voor “Bedrijf” aangewezen gronden bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging', alsmede voor bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groen en water.
5.3
De aanvraag heeft betrekking op de bouw van (zorg)woningen en is dan ook in strijd met deze doeleindenomschrijving. De aanvraag is daarnaast strijdig met de bouwregels, onder meer omdat niet gebouwd wordt in een bouwvlak.
5.4
De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. De voorzieningenrechter moet die beslissing terughoudend toetsen, dat wil zeggen dat de voorzieningenrechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het bestemmingplan.
6.1
Als bijlage bij het bestreden besluit is onder meer een document getiteld “ [adres 1] nabij [huisnummer 6] te Naaldwijk” gevoegd, dat de voorzieningenrechter als ruimtelijke onderbouwing in de zin van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo aanmerkt. Hierin is vermeld dat het bouwplan is gelegen op ruime afstand van de bestaande woningen. Aan de zuidkant wordt een klein buitenterras op eigen terrein gerealiseerd, bestemd voor de bewoners van het zorgcomplex. In een onderzoek van Companen van 17 juli 2020 naar de huisvestingsopgave wonen met zorg binnen de gemeente Westland is geconcludeerd dat er ‘nieuwe’ kleinschalige woonvormen met zelfstandige woningen en gemeenschappelijke voorzieningen voor ontmoeten, dagbesteding en begeleiding moeten worden toegevoegd. De beoogde voorziening in de kern Naaldwijk voorziet dan ook in een behoefte. De locatie aan het [adres 1] is uitermate geschikt door activiteiten en voorzieningen in de buurt. Het bouwplan past wat functie betreft goed binnen de kern en sluit qua uitstraling goed aan bij de omgeving. Het gebouw is 3 lagen hoog met een plat dak. Het volgt hiermee de bouwhoogtes in de omgeving waar 2 tot 3 lagen met een kap voorkomen.
Daarnaast is in de nota van beantwoording zienswijzen, die deel uitmaakt van het bestreden besluit, ten aanzien van de oriëntatie van het bouwplan vermeld dat het appartementengebouw dusdanig is gepositioneerd en ingepast ten opzichte van de aangrenzende woningen en bedrijven door de ontsluiting inclusief parkeren en de openbare ruimte als buffer om het bouwplan heen te leggen. Hiermee wordt door het realiseren van “hanteerbare” straatprofielen mede vanuit privacy en bezonning voldoende afstand gehouden en aansluiting gezocht op de bestaande woonrijen en gevellijnen.
6.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee afdoende gemotiveerd dat het bouwplan stedenbouwkundig gezien aansluit op de omgeving. Hetgeen eiser hierover heeft aangevoerd, slaagt dan ook niet. Van een onaanvaardbare inbreuk op de privacy dan wel een onaanvaardbaar verlies van uitzicht is niet gebleken. Vaststaat dat er geen sprake is van schending van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, nu er een afstand van 8,5 meter is tussen de voorziene bebouwing en de erfgrens van eiser. Bovendien bevinden zich geen balkons aan de zijde van het perceel van eiser. Verder is het vaste rechtspraak dat er in een (klein) stedelijke omgeving, zoals hier aan de orde, geen recht bestaat op blijvend vrij uitzicht dan wel uitzicht op groen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4771).
7.1
Eiser vreest overlast door de toename in verkeersbewegingen. De ontsluitingsweg tot het appartementencomplex is geprojecteerd direct naast zijn tuin. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de daarmee gepaard gaande geur- en geluidhinder. De verkeerskundige toetsing van de nieuwe toegangsweg geeft blijk van een onevenredige toename van verkeershinder langs het woonperceel alsook op het kruispunt met het [adres 1] . De voorgenomen ontsluitingsweg is te smal om een groter voertuig een goede draaicirkel te bieden in de aansluiting op het [adres 1] . Deze nadelen doen zich niet voor bij een ontsluiting via de Secretaris Verhoeffweg. Tot slot verzet eiser zich ertegen dat verweerder bij zijn overwegingen buiten beschouwing heeft gelaten dat er een voornemen bestaat om naast dit bouwplan nog eens 27 appartementen op het binnenterrein te bouwen.
Door eiser is een memo ingebracht van Accent Adviseurs van 21 juli 2021 waarin wordt gesteld dat de verkeerstoename reëel en op juiste wijze is onderbouwd. Voorts wordt geconstateerd dat het onderzoek van Mobycon geen informatie biedt over de inrichting van het [adres 1] en dus ook niet over de vraag of er wel gekeerd kan worden.
7.2
Voor het, in het kader van een voorgenomen bestemmingsplanwijziging, in kaart brengen van de verkeersaantrekkende werking van onder andere dit bouwplan en het bouwplan voor de realisatie van 27 koopappartementen is een onderzoek uitgevoerd door Mobycon. In dit onderzoek is de verkeersituatie op het [adres 1] , de Secretaris Verhoeffweg en de ’s-Gravenzandseweg betrokken. In een memo van 23 december 2020 zijn de resultaten neergelegd van dit onderzoek. Hierin wordt vermeld dat de te verwachten verkeerstoename als gevolg van het thans bestreden bouwplan op een werkdag 70 motorvoertuig-bewegingen per etmaal zal zijn. Mobycon concludeert dat op geen enkel wegvlak en op geen enkel kruispunt sprake zal zijn van een doorstromingsknelpunt na de realisatie van beide bouwplannen. Ten behoeve van een veilige verkeersafwikkeling wordt een ontsluitingsweg gerealiseerd op het [adres 1] , aangezien de Secretaris Verhoeffweg een gebiedsontsluitingsweg is. Naar aanleiding van het beroep is er door Mobycon in een memo van 21 juni 2021 onderzoek gedaan naar de draaicirkel vanaf het [adres 1] op de ontsluitingsweg. Daarbij is uitgegaan van een bestelbusje. Uitkomst is dat er geen verkeerskundige belemmeringen zijn.
7.3
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze onderzoeken onzorgvuldig zijn dan wel dat de uitkomsten daarvan onjuist zijn. In het memo van Accent adviseurs is daarvoor geen contra-indicatie gelegen. Verweerder heeft dan ook uit mogen gaan van de memo’s van Mobycon. Voor zover eiser betoogt dat Mobycon ten onrechte is uitgegaan van éénrichtingsverkeer is dit niet terug te voeren tot de uitgebrachte memo’s. De stelling van eiser dat bij de keuze van de ontsluiting rekening had moeten worden gehouden met in de toekomst te realiseren appartementen volgt de voorzieningenrechter niet, omdat verweerder moet beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend en daarbij geen rekening hoeft te houden met toekomstige bouwplannen. Overigens blijkt uit het door Mobycon uitgevoerde onderzoek dat ook met de komst van 27 appartementen extra geen sprake zal zijn van onacceptabele gevolgen voor de verkeersdoorstroming en/of de verkeersveiligheid. Onbetwist is dat de Secretaris Verhoeffweg een gebiedsontsluitingsweg is. Op grond van de landelijk richtlijnen van het CROW dient het aantal ontsluitingen op een dergelijke weg zoveel mogelijk te worden gereduceerd. Eisers stelling dat het voor hand had gelegen om de ontsluiting aan de Secretaris Verhoeffweg te gebruiken als ontsluitingsweg voor het bouwplan volgt de voorzieningenrechter daarom niet. Op grond van het memo van 21 juni 2021 van Mobycon is aannemelijk dat de inrit van de ontsluitingsweg vanaf het [adres 1] goed berijdbaar is voor voertuigen inclusief bestelbussen, mits de naast de woning [adres 1] [huisnummer 6] aanwezige portocabin wordt verwijderd. Ter zitting is namens verweerder onweersproken verklaard dat deze portocabin reeds is verwijderd. De ter zitting opgeworpen stelling van eiser dat de bewoners van [adres 1] [huisnummer 6] voornemens zijn op die locatie een bijgebouw te plaatsen, laat de voorzieningenrechter terzijde, omdat gesteld noch gebleken is van een ontvankelijke aanvraag voor een dergelijke ontwikkeling.
7.4
Naar aanleiding van het beroep heeft vergunninghoudster [B] opdracht gegeven tot het verrichten van een onderzoek naar de geluid- en geurhinder ten gevolge van het bouwplan. In het rapport van 9 juni 2021 concludeert [B] dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege het wegverkeer over de nieuwe ontsluitingsweg ten hoogste 38, 39 en 29 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode (44 dB(A)-etmaalwaarde) bedraagt op de gevel van de woning van eiser. Hiermee wordt volgens [B] voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A)-etmaalwaarde uit de VROM-circulaire.
Daarnaast wordt in dit rapport geconcludeerd dat het maximale geluidniveau vanwege stemgeluid (roepen) ter hoogte van de woning en tuin van eiser respectievelijk 59 en 62 dB(A) in zowel de dag- als avondperiode bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarden van 70 en 65 dB(A) voor respectievelijk de dag- en avondperiode.
Verder is [B] tot de conclusie gekomen dat ook het gecumuleerde geluidniveau vanwege het wegverkeer en het stemgeluid tezamen ter hoogte van de gevel van eisers woning en in de tuin voldoet aan de richtwaarden van 50, 45 en 40 dB(A) geldend voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Hiermee zal volgens [B] vanuit akoestisch oogpunt sprake zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Wat betreft geurhinder vermeldt [B] dat de geurconcentratie in 98-percentiel 0,0 ouE/m3 bedraagt vanwege het wegverkeer over de ontsluitingsweg ter hoogte van zowel de tuin als de gevel van de woning. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van 0,5 ouE/m3 uit de VROM-beleidslijn. De slotconclusie van het rapport is dat zowel wat betreft geluidhinder als wat betreft geurhinder na uitvoering van het bouwplan sprake zal zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat.
7.5
Eiser is hier inhoudelijk niet op ingegaan. In hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen reden om de conclusies van dit onderzoek van [B] niet te volgen.
7.6
De voorzieningenrechter ziet, gelet op hetgeen is overwogen onder 7.3 tot en met 7.5, geen aanleiding voor het oordeel dat uitvoering van het bouwplan leidt tot een verkeersonveilige situatie, dan wel tot onaanvaardbare geluid-of geurhinder als gevolg van de verkeerstoename ten gevolge van het bouwplan.
8.1
Ten aanzien van hetgeen eiser heeft gesteld over het bestaan van alternatieve oriëntering van het bouwplan overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Volgens vaste rechtspraak dient het bestuursorgaan te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning, zoals deze is ingediend. Indien het bouwplan op zichzelf voor verweerder aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van een alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren, zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 29 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3247) en van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2830).
8.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het eerder ingediende bouwplan niet als een dergelijk alternatief kan worden gezien. Niet gebleken is dat de voorgestelde andere oriëntatie van het bouwplan tot een gelijkwaardig resultaat leidt met aanmerkelijk minder bezwaren. Zo zal de afstand tussen de gevel van het bouwplan aan de zijde van de [adres 2] en het perceel van eiser in dat geval kleiner zijn, hetgeen onder meer nadeliger gevolgen kan hebben voor de bezonning op eisers perceel. Deze beroepsgrond slaagt dan ook evenmin.
9.1
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en berust het op een goede ruimtelijke onderbouwing. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan gebruik kunnen maken.
9.2
Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op artikel 2.10 van de Wabo, op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
10. Het beroep is dan ook ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 augustus 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.