ECLI:NL:RBDHA:2021:8767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.2875 en NL20.2877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinprocedure Italië en de overdracht van kwetsbare asielzoekers

Op 10 augustus 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL20.2875 en NL20.2877, waarbij de rechtbank de beroepen van eisers ongegrond heeft verklaard. De eisers, een gezin met minderjarige kinderen, hadden beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling had genomen. De rechtbank heeft de beroepen behandeld in het kader van de Dublinprocedure, waarbij Italië als verantwoordelijk land voor de asielaanvragen is aangewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de bestreden besluiten heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eisers voerden aan dat overdracht aan Italië een schending van artikel 4 van het EU-Handvest zou zijn, gezien hun kwetsbare situatie. De rechtbank oordeelde echter dat de recente arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bevestigen dat overdracht aan Italië geen schending van dit artikel inhoudt, ondanks de zorgen die eisers uitten over de opvangcapaciteit en medische zorg in Italië.

Daarnaast werd de medische situatie van eiser, die diabetes heeft, besproken. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de medische zorg in Italië niet adequaat zou zijn. Ook het tijdsverloop van anderhalf jaar sinds hun aankomst in Nederland werd niet als zodanig bijzonder beschouwd dat dit zou leiden tot een onevenredige hardheid bij de overdracht. De rechtbank benadrukte dat het welzijn van de kinderen gewaarborgd blijft, aangezien zij samen met hun ouders worden overgedragen. De rechtbank heeft uiteindelijk de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.2875 en NL20.2877

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2021 in de zaken tussen

[eiser], v-nummer [nummer] , eiser,
en [eiseres], v-nummer [nummer] , eiseres, tezamen eisers,
mede namens hun minderjarige kinderen
[dochter]en
[zoon]
(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Lohmann).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 3 februari 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 augustus 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Schending artikel 4 van het EU-Handvest
2. Eisers stellen dat overdracht aan Italië in hun geval een schending van artikel 4 van het EU-Handvest inhoudt. Omdat eiseres hoogzwanger was, zijn zij naar Nederland vertrokken. Eiseres heeft in Italië een miskraam gehad en wilde naar een land waar volgens eisers wél adequate zorg wordt verleend. Hier in Nederland is hun jongste kindje Latif geboren. De kinderen van eisers zijn nu 1 en 5 jaar oud. Volgens eisers maakt dit hen kwetsbaar als gezin, omdat zij ook geen familie als vangnet in Italië hebben. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eisers uiteengezet dat volgens haar weliswaar op papier de algemene situatie in Italië recentelijk is verbeterd, maar dat de vraag blijft of in de praktijk voldoende capaciteit beschikbaar is in de opvanglocaties. Daardoor bestaat een risico dat eisers op straat terechtkomen. Als onderbouwing hiervan heeft zij verwezen naar het rapport ‘Country report: Italy (2020 update)’ van de Asylum Information Database (AIDA) van 3 juni 2021 en het rapport ‘Reception conditions in Italy’ van de Swiss Refugee Council (SFH/OSAR) van 10 juni 2021.
2.1
Tijdens de zitting heeft verweerder bevestigd dat hij eisers (ook) als bijzonder kwetsbaar beschouwt. Hiervan uitgaande overweegt de rechtbank dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in zijn arresten van 23 maart 2021 [1] en 27 mei 2021 [2] in sterk vergelijkbare gevallen heeft geoordeeld dat overdracht aan Italië geen schending van artikel 4 van het EU-Handvest inhoudt. Kort samengevat komt het EHRM tot dit oordeel, omdat in Italië nieuwe wetgeving is aangenomen met meer waarborgen en waarin bepaalde versoberingen van het strenge Salvini-decreet zijn teruggedraaid.
2.2
De informatie uit het rapport van AIDA van 3 juni 2021 en het rapport van SFH/OSAR van 10 juni 2021 geven onvoldoende reden voor een ander oordeel dan het EHRM in zijn arresten heeft uitgesproken. In het AIDA-rapport staat namelijk geen wezenlijk nieuwe relevante informatie ten opzichte van het eerdere rapport van 27 mei 2020, terwijl het EHRM de informatie uit dit laatstgenoemde rapport uitdrukkelijk heeft meegenomen in het arrest van 23 maart 2021. Het rapport van SFH/OSAR raadt op pagina 16 overdracht aan Italië in het algemeen en voor kwetsbare mensen in het bijzonder af. De vraag is of deze aanbeveling afbreuk doet aan de recente oordelen van het EHRM. Op pagina 7 van dit rapport staat namelijk ook dat de capaciteit van het opvangsysteem SAI (voorheen SPRAR of SIPROIMI) weliswaar onvoldoende is, maar ook dat voorrang wordt gegeven aan kwetsbare mensen. En op dezelfde pagina staat dat de opvangcapaciteit voor kwetsbaren onvoldoende is, maar SFH/OSAR verwijst voor meer informatie naar haar eigen rapport van januari 2020 en dat rapport is uitdrukkelijk door het EHRM meegenomen in het arrest van 27 mei 2021. Verder is voor de rechtbank onduidelijk waar SFH/OSAR haar conclusie op baseert dat ook ten tijde van schrijven in juni 2021 in de praktijk onvoldoende capaciteit voor kwetsbare mensen in opvangsysteem SAI bestaat. Dat wordt namelijk uit het rapport zelf niet duidelijk. In zoverre doet het rapport dus geen afbreuk aan de arresten van het EHRM. Daarom mag verweerder ervan uitgaan dat eisers in Italië na overdracht recht hebben op opvang en medische zorg en zij deze in de praktijk ook zullen krijgen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun overdracht aan Italië een schending van artikel 4 van het EU-Handvest inhoudt. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische omstandigheden eiser
3. Eisers voeren ook aan dat de medische klachten van eiser in de weg staan aan hun feitelijke overdracht aan Italië: eiser lijdt aan diabetes en is afhankelijk van insuline. Zij stellen dat verweerder het Bureau Medische Advisering (BMA) moet raadplegen. Eisers onderbouwen dit met een uitdraai van het patiëntendossier van eiser. Eisers wijzen erop dat de medische zorg van eiser in Italië was stopgezet en hij geen insuline meer kreeg.
3.1
Volgens het arrest C.K. tegen Slovenië van het Hof van Justitie kan niet worden uitgesloten dat de overdracht van een vreemdeling met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf bezien een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. Vervolgens moet verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. [3]
3.2
De rechtbank stelt vast dat uit het patiëntendossier van eiser inderdaad blijkt dat hij lijdt aan diabetes en dat hij insuline gebruikt. Zoals ook door zijn gemachtigde ter zitting is opgemerkt, is een feit van algemene bekendheid dat een diabeticus een risico loopt op ‘een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand’ als hij verstoken blijft van insuline. Dat sprake is van een ‘bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand’ kan daarom worden gevolgd, maar de ‘gevolgen daarvoor van een overdracht’ niet. Aangezien enkel is gesteld dat eiser afhankelijk is van insuline en hij daar nu ook toegang toe heeft, ligt voor de hand dat deze medicatie wordt voortgezet tijdens de reis. Na overdracht heeft hij, zoals ook onder 2.2 ook wordt overwogen, recht op medische zorg in Italië. Eisers hebben niet onderbouwd dat insuline in Italië in de praktijk niet of slecht verkrijgbaar zou zijn. De stelling dat eiser tijdens zijn laatste verblijf in Italië geen insuline (meer) kreeg van de autoriteiten, is evenmin onderbouwd. Eisers zijn er dus niet in geslaagd om voldoende bewijs te leveren van hun stelling om de drempel van het arrest C.K. tegen Slovenië te halen, zodat verweerder ook terecht geen aanleiding heeft gezien om het BMA te raadplegen. De beroepsgrond slaagt niet.
Tijdsverloop en het belang van het kind
4. Eisers wijzen erop dat sprake is van een tijdsverloop van ruim anderhalf jaar sinds hun aankomst in Nederland. Hun dochter gaat hier naar school en dat gaat relatief goed, ondanks een lichte leerbeperking en haar slechte ogen. Volgens eisers is het niet in hun belang en in het bijzonder dat van hun dochter om terug te keren naar Italië, omdat zij net haar draai heeft gevonden op een Nederlandse school.
4.1
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening stellen de lidstaten bij alle procedures waarin deze verordening voorziet, de belangen van het kind voorop. Volgens het derde lid, onder b, van dit artikel werken de lidstaten nauw samen om vast te stellen wat het belang van het kind is en houden zij in het bijzonder rekening met het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige.
4.2
De rechtbank overweegt dat verweerder niet valt te verwijten dat eisers inmiddels meer dan anderhalf jaar in Nederland zijn. De behandeling van het beroep is namelijk door de rechtbank aangehouden in afwachting van de onder 2.1 genoemde arresten van het EHRM. Hoewel daarmee de zorgvuldigheid van de beoordeling door de rechtbank is gediend en eisers daar (in beginsel) baat bij hebben, kan tijdsverloop toch leiden tot een dusdanige vertraging dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. In dit geval is van dat laatste niet gebleken, omdat anderhalf jaar niet dermate lang is dat de dochter vergaand is geworteld in de Nederlandse samenleving. Behoudens bewijs van het tegendeel, geldt bovendien in het algemeen dat het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige het meest zijn gebaat bij verblijf bij diens ouders. Nu eisers en hun kinderen door toedoen van de bestreden besluiten niet van elkaar worden gescheiden, maar gezamenlijk aan Italië worden overgedragen, is dit belang gewaarborgd. Eisers voeren bovendien niet aan dat de dochter in Italië niet naar school zou kunnen of dat er geen faciliteiten bestaan voor haar lichte leerbeperking en haar oogafwijking. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van zodanig bijzondere, individuele omstandigheden dat van overdracht dient te worden afgezien. Overdracht aan Italië getuigt evenmin van onvoldoende rekenschap van de belangen van de minderjarige kinderen van eisers. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
5. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.F. van den Brink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.M.T. tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
2.A.B. tegen Finland, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
3.Arrest van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.