ECLI:NL:RBDHA:2021:879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3015
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voorlopige voorziening op basis van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 zonder medische noodzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een procedure waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B.A. Palm, een voorlopige voorziening heeft verzocht na de afwijzing van zijn aanvraag op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag was eerder op 10 februari 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, en het bezwaar hiertegen werd op 17 maart 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 19 januari 2021 is eiser niet verschenen, maar de verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. V. Ilic.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geconcludeerd dat er geen medische noodzaak is voor de aanvraag van eiser. Dit oordeel is gebaseerd op het BMA-advies van 28 januari 2020, waaruit blijkt dat er geen acute medische situatie is die onmiddellijke behandeling vereist. De rechtbank heeft vastgesteld dat het BMA-advies op een objectieve en onpartijdige wijze tot stand is gekomen en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfels over de juistheid of volledigheid van dit advies. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn medische situatie anders is dan in het advies is weergegeven.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3015 en AWB 20/1040
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 19 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser/verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Ilic).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna: eiser) om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 17 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Verzoek vrijstelling van het griffierecht
2. De rechtbank wijst het verzoek tot vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht toe.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft op basis van het BMA-advies van 28 januari 2020 de aanvraag van eiser afgewezen. Uit dit advies blijkt dat bij het uitblijven van medische behandeling een reële kans op toename van de klachten wordt gezien, maar dat er geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht.
Het oordeel van de rechtbank
4. Volgens vaste jurisprudentie is een advies van het BMA een deskundigenadvies. Verweerder merkt terecht op dat indien een BMA-advies op een onpartijdige objectieve wijze tot stand is gekomen, daarvan kan worden uitgegaan tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfels over de juistheid of de volledigheid van de inhoud van het advies. Deze aanknopingspunten zijn er niet.
5. Eiser heeft niet aangetoond dat het BMA-advies niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit het advies blijkt welke medische stukken bij de beoordeling zijn betrokken en hoe de arts tot zijn conclusie is gekomen. Wat betreft het risico op suïcide heeft het BMA verwezen naar het verleden van eiser, waarin geen sprake is geweest van suïcidaliteit, psychotische decompensatie of gedwongen klinische opname. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn medische situatie anders is of dat er nu wel reden is om een dergelijk risico aanwezig te achten. Aan de stelling dat het advies op het punt van de medische noodzaak in strijd is met het arrest Paposhvili heeft eiser onvoldoende onderbouwing gegeven. De rechtbank kan eiser op dit punt niet volgen.
6. In het bestreden besluit is ingegaan op eisers stelling dat hij ten onrechte niet is opgeroepen voor het spreekuur bij de BMA-arts. In het besluit staat dat een BMA-arts mag uitgaan van de medische stukken die door de behandelaar(s) van de vreemdeling is verstrekt en dat het voor een zorgvuldig onderzoek niet nodig is om eiser te spreken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat het voorgaande onjuist is.
7. Omdat geen sprake is van medische noodzaak, heeft het BMA de vraag over behandelmogelijkheden in Nigeria niet hoeven te beantwoorden.
8. Het beroep van eiser op schending van de hoorplicht slaagt niet. Gelet op het bezwaar in samenhang met het primaire besluit, is er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft daarom van horen kunnen afzien.
Conclusie
9. Verweerder heeft eisers aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw terecht afgewezen.
10. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 januari 2021 en dit proces-verbaal zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.