ECLI:NL:RBDHA:2021:879
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- B. Fijnheer
- E. de Jong
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voorlopige voorziening op basis van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 zonder medische noodzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een procedure waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B.A. Palm, een voorlopige voorziening heeft verzocht na de afwijzing van zijn aanvraag op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag was eerder op 10 februari 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, en het bezwaar hiertegen werd op 17 maart 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 19 januari 2021 is eiser niet verschenen, maar de verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. V. Ilic.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geconcludeerd dat er geen medische noodzaak is voor de aanvraag van eiser. Dit oordeel is gebaseerd op het BMA-advies van 28 januari 2020, waaruit blijkt dat er geen acute medische situatie is die onmiddellijke behandeling vereist. De rechtbank heeft vastgesteld dat het BMA-advies op een objectieve en onpartijdige wijze tot stand is gekomen en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfels over de juistheid of volledigheid van dit advies. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn medische situatie anders is dan in het advies is weergegeven.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal.