ECLI:NL:RBDHA:2021:880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20/4625
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voorlopig verblijf op basis van artikel 8 EVRM wegens gebrek aan gezinsleven

Op 19 januari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) om als familieleden bij hun moeder in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat er volgens de Staatssecretaris geen sprake was van samenleven in gezinsverband. De eisers, die in Suriname wonen, stelden dat zij onder het jongvolwassenenbeleid vallen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestond tussen hen en hun moeder, die sinds 4 augustus 2017 in Nederland verblijft.

De rechtbank overwoog dat de eisers niet in gezinsverband samenleven met hun moeder, aangezien zij in Suriname zijn gebleven terwijl hun moeder in Nederland woont. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor het jongvolwassenenbeleid, omdat er geen sprake was van een gezinsband die onder artikel 8 van het EVRM valt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris niet onrechtmatig was. De eisers werden vrijgesteld van het betalen van griffierecht vanwege betalingsonmacht.

De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier mr. E. de Jong, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4625

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , eisers

V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.S.K. Jap-A-Joe),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [moeder] ’ op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) afgewezen.
Bij besluit van 12 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2020. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vrijstelling van het griffierecht
1. Eisers hebben een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Op verzoek van de rechtbank hebben eisers dit beroep op betalingsonmacht nader onderbouwd, zodat wordt voldaan aan de criteria voor betalingsonmacht, namelijk dat eisers geen inkomen of vermogen hebben. Ze worden vrijgesteld van betaling van het griffierecht.
De feiten en omstandigheden
2. Eisers zijn meerderjarig en wonen in Suriname en hebben een aanvraag ingediend omdat zij bij hun moeder in Nederland willen verblijven. De moeder van eisers verblijft sinds 4 augustus 2017 in Nederland om bij haar partner te gaan wonen.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft in het primaire besluit geconcludeerd dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eisers en hun moeder. Eisers zijn jongvolwassenen en in dat geval kan alleen familie- of gezinsleven worden aangenomen – zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie – als zij met de ouder(s) in gezinsverband samenleven. Omdat de moeder van eisers sinds 4 augustus 2017 in Nederland woont en eisers in Suriname zijn gebleven, is er geen sprake meer geweest van samenleving in gezinsverband. Ook is volgens verweerder geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Niet is gebleken of aangetoond dat de relatie tussen eisers en hun moeder zo sterk is dat de één niet zonder de ander kan functioneren in het dagelijks leven. Verweerder heeft zijn standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
Het standpunt van eisers
4. Eisers voeren aan dat zij onder het jongvolwassenenbeleid dienen te vallen en dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat er geen gezinsleven bestaat tussen eisers en hun moeder. Eisers waren nog minderjarig toen hun ouders gingen scheiden. Hun vader had het wettelijk gezag en is naar Nederland vertrokken. Na de scheiding van hun ouders kwam het er feitelijk op neer dat eisers deel uitmaakten van het gezin van hun moeder. Zij oefende praktisch gezien het gezag uit. Eisers konden in augustus 2017 niet met haar meereizen naar Nederland, omdat hun vader daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Ondanks het vertrek bleef de gezinsband met hun moeder bestaan. Zij heeft sindsdien zorggedragen voor de verzorging en opvoeding van eisers. Ter onderbouwing van de nog aanwezige gezinsband hebben eisers een verklaring van hun huisarts van 16 augustus 2020 overgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
5. Verweerder heeft de toepassing van artikel 8 van het EVRM nader uitgewerkt in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc):
De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties). Niet in geschil is dat er in de situatie van eisers geen sprake is van een dergelijke afhankelijkheidssituatie. Eisers hebben aangevoerd dat zij ten onrechte niet onder het jongvolwassenbeleid zijn geschaard.
Het jongvolwassenenbeleid
De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
• jongvolwassen is;
• met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
• niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
• geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op grond van paragraaf B7/3.8.1 van de Vc in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers weliswaar jongvolwassen zijn maar dat geen sprake is van samenleven met de (in dit geval aanvragende ouder) in gezinsverband, waardoor eisers niet in aanmerking komen voor toepassing van het jongvolwassenenbeleid. Eisers leven sinds 4 augustus 2017 immers niet meer samen in gezinsverband met hun moeder. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat de moeder van eisers op 4 augustus 2017 vrijwillig naar Nederland is vertrokken en sindsdien in Nederland verblijft zonder eisers. Dat de vader van eisers in 2017 geen toestemming zou hebben verleend om eisers met hun moeder naar Nederland te laten afreizen, is niet alleen niet aannemelijk gemaakt, ook maakt het de situatie niet anders. Verweerder heeft in dat kader terecht opgemerkt dat de moeder van eisers er ook voor had kunnen kiezen om op een later, gunstiger moment (voorlopig) verblijf in Nederland voor haarzelf en eisers aan te vragen en tot die tijd bij haar gezin in Suriname te blijven. Hiervan heeft zij om haar moverende redenen echter afgezien.
7. De stelling van eisers dat in de praktijk wel degelijk sprake is van een gezinsband met hun moeder maakt het voorafgaande niet anders. Deze stelling doet immers niet af aan het standpunt van verweerder dat zij feitelijk niet in gezinsverband samenleven, omdat eisers in Suriname verblijven en hun moeder in Nederland. Al hetgeen eisers aanvoeren, maakt niet dat het samenleven in gezinsverband wel aanwezig is. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende dragend heeft gemotiveerd dat eisers niet onder het jongvolwassenenbeleid kunnen vallen. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eisers en hun moeder om te kunnen spreken van familie- of gezinsleven dat onder het bereik van artikel 8 van het EVRM valt en dat daarvan geen sprake is. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.