ECLI:NL:RBDHA:2021:8827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.9762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Oostenrijk en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat er risico bestaat op gedwongen terugkeer naar Syrië na overdracht aan Oostenrijk, maar de rechtbank oordeelt dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit moet worden gegaan dat Oostenrijk zich houdt aan de mensenrechtenverdragen. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat hij in Oostenrijk niet beschermd is tegen uitzetting.

De rechtbank heeft verder de argumenten van eiser over systematische tekortkomingen in de Oostenrijkse asielprocedure en de toewijzing van gratis rechtsbijstand verworpen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij in Oostenrijk geen adequate rechtsbijstand zou krijgen. Ook zijn stellingen over medische problemen en een sociaal netwerk in Nederland zijn niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die aanleiding geven om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan Nederland te trekken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.9762
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak met nummer NL21.9763, op 5 augustus 2021 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Suleyman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat eiser eerder asiel heeft aangevraagd in Oostenrijk en dat de autoriteiten van Oostenrijk in beginsel op grond van de Dublinverordening [1] verantwoordelijk zijn voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
2. Eiser voert aan dat er na overdracht aan Oostenrijk risico bestaat op gedwongen terugkeer naar zijn land van herkomst Syrië. Er dient echter op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit te worden gegaan dat de autoriteiten van Oostenrijk zich houden aan de mensenrechtenverdragen en dus niet overgaan tot uitzetting naar landen waar grote problemen zijn te verwachten.
3. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat hij momenteel in Oostenrijk feitelijk is beschermd tegen uitzetting. Eiser voert echter aan dat dit tijdelijk is en dat verweerder garanties had moeten verkrijgen van de autoriteiten van Oostenrijk dat eiser niet zal worden uitgezet. De rechtbank volgt eiser hierin niet, omdat niet is onderbouwd dat de autoriteiten van Oostenrijk gedwongen uitzetten naar Syrië.
4. Verder voert eiser aan dat sprake is van systematische tekortkomingen in de Oostenrijkse asielprocedure. Eiser stelt dat sprake is van een zekere willekeur bij het toewijzen van gratis rechtsbijstand in de aanvraagfase. Dit is echter niet in strijd met de procedurerichtlijn. [2] Daarnaast stelt eiser dat het bezwaarlijk is dat de vraag of een asielzoeker in de beroepsfase gratis rechtsbijstand krijgt wordt beoordeeld door een commissie die is ingesteld door de overheid. Daarbij wijst eiser op het rapport van AIDA over Oostenrijk, in het bijzonder de pagina’s 36 en 37. [3] In dit rapport staat dat een wetswijziging die in 2019 is aangenomen aanleiding geeft tot zorgen. Uit het rapport is echter niet op te maken dat stelselmatig rechtshulp wordt onthouden aan asielzoekers voor het instellen van beroep.
5. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder vanwege een aantal feiten en omstandigheden aanleiding had moeten zien om zijn asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser wijst erop dat hij medische problemen heeft, bestaande uit hartklachten, bloeddrukschommelingen en stress. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dient er echter vanuit te worden gegaan dat eiser hiervoor in Oostenrijk kan worden behandeld. Eisers stelling dat er in Oostenrijk sprake is van gebrekkige medische hulpverlening is niet onderbouwd. Bovendien is niet gebleken dat eiser daarover indien nodig niet in Oostenrijk zou kunnen klagen. Ook de stelling van eiser dat hij een sociaal netwerk heeft in Nederland is niet onderbouwd. Niet gebleken is dat er directe gezinsleden van eiser in Nederland verblijven. Verder is gewezen op de klachten over de asielprocedure, maar dit betreft geen bijzondere individuele omstandigheden. Verweerder heeft in al deze feiten en omstandigheden geen aanleiding hoeven zien de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2021 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Richtlijn 2013/32/EU.
3.‘Country Report: Austria. 2020 Update’.