ECLI:NL:RBDHA:2021:8919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/614689 / JE RK 21-1632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Loenhoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 juli 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader en moeder van de kinderen zijn sinds 26 juli 2021 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. [minderjarige 1] verblijft bij zussen van de moeder, terwijl [minderjarige 2] in een pleegzorgvoorziening verblijft. De kinderrechter heeft eerder, op 19 en 22 juli 2021, voorlopige ondertoezichtstellingen en machtigingen tot uithuisplaatsing verleend, gezien de onveilige thuissituatie door huiselijk geweld en de instabiele relatie tussen de ouders.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft in het verleden niet voldaan aan veiligheidsafspraken, wat heeft geleid tot de noodzaak van een verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen en om [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht te stellen, toegewezen. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] is afgewezen, omdat de kinderrechter van oordeel is dat de hechting met de moeder niet verder verstoord mag worden.

De kinderrechter heeft de ouders gewaarschuwd dat de terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder een laatste kans is om te bewijzen dat zij zich aan de veiligheidsafspraken kunnen houden. De ouders moeten samenwerken met de jeugdbescherming en zich aan de gemaakte afspraken houden om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 3 september 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend tot 16 oktober 2021, met de mogelijkheid om de zaak opnieuw te beoordelen voor die datum.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/614689 / JE RK 21-1632, C/09/615106 / JE RK 21-1633,
C/09/615333 / JE RK 21-1787
Datum uitspraak: 29 juli 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing;
Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van het op 8 juli 2021 ingekomen verzoekschrift van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats 1]
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en in de zaak naar aanleiding van de op 19 juli 2021 en 22 juli 2021 ingekomen verzoekschriften van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2021 te [geboorteplaats 2]
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. J.S. Dijkstra, gevestigd in Den Haag,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. M.J. Zennipman, gevestigd in Den Haag.

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 19 juli 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van 19 juli 2021 tot 2 augustus 2021 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting. Daarna is bij beschikking d.d. 22 juli 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend van 22 juli 2021 tot 2 augustus 2021 en is ook de behandeling van dat verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikkingen d.d. 19 juli 2021 en 22 juli 2021.
Op 29 juli 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordiger van de raad] en een collega, namens de Raad;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door [tolk]
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

Feiten

- De vader en de moeder zijn sinds 26 juli 2021 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
- [minderjarige 1] verblijft feitelijk bij zussen van de moeder. [minderjarige 2] verblijft feitelijk in een voorziening voor pleegzorg.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 3 september 2020 [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van 3 september 2020 tot 3 september 2021.

Verzoeken en verweer

Het verzoek van de gecertificeerde instelling strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] voor de periode van één jaar, alsmede tot machtiging [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg, te weten bij de zussen van de moeder, voor de periode van zes maanden. De verzoeken van de Raad strekken tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] op grond van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek en tot machtiging [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
De gecertificeerde instelling heeft in het verzoekschrift en ter zitting het volgende naar voren gebracht. In de thuissituatie bij de moeder is [minderjarige 1] getuige geweest van huiselijk geweld, spanningen en ruzies tussen de ouders. De vader heeft meerdere keren een huisverbod opgelegd gekregen en is na aangifte door de moeder opgepakt geweest vanwege huisvredebreuk en bedreigingen richting de moeder. De moeder blijft desondanks contact zoeken met de vader en het lukt haar daardoor niet om [minderjarige 1] een veilige opvoedomgeving te bieden. De moeder is wispelturig in haar uitingen en gedrag. Zij is slecht bereikbaar en de hulpverlening komt niet structureel van de grond. Broertje [minderjarige 2] is prematuur geboren, mogelijk vanwege de stress die de moeder ervaart. Sinds de opname van de moeder in het ziekenhuis verblijft [minderjarige 1] bij haar tantes. Sindsdien heeft zij geen onderwijs meer gevolgd. Ook is er een melding binnengekomen bij Veilig Thuis over een incident bij één van de tantes, waarbij [minderjarige 1] twee uur lang alleen was gelaten door het netwerk van de moeder. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk om zicht te houden op de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige 1] en de regie te voeren over de in te zetten hulpverlening. De gecertificeerde instelling twijfelt of de plaatsing bij de zussen voor langere duur mogelijk is, gelet op de aanwezige zorgen, maar acht een voortzetting van de plaatsing van [minderjarige 1] in het netwerk van de moeder desondanks noodzakelijk omdat de veiligheid van [minderjarige 1] in de thuissituatie bij de moeder niet kan worden gewaarborgd.
Ten aanzien van [minderjarige 2] heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat in de fase voorafgaand aan de spoeduithuisplaatsing van [minderjarige 2] meermaals afspraken zijn gemaakt met de moeder en opties zijn voorgelegd, zoals overplaatsing naar een ander ziekenhuis of plaatsing in een moeder-kindhuis, maar vanwege de veiligheidsrisico’s door het aanhoudende contact tussen de ouders en de weigerachtige ambivalente houding van de moeder kon een spoeduithuisplaatsing in een pleeggezin uiteindelijk niet worden voorkomen. De gecertificeerde instelling heeft er gelet op het verloop van de ondertoezichtstelling in het afgelopen jaar geen vertrouwen in dat de ouders hun ter zitting gedane toezeggingen dit keer wel zullen nakomen. Het is te risicovol om dit te testen met de veiligheid van een kwetsbare baby als [minderjarige 2] op het spel. De gecertificeerde instelling zoekt naar plekken waar de moeder met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] kan verblijven, maar de relatie tussen de ouders en het patroon van het afgelopen jaar bemoeilijkt dat proces.
De Raad heeft in de verzoekschriften en ter zitting het volgende naar voren gebracht. [minderjarige 2] is prematuur geboren en heeft medische zorg nodig gehad om in leven te blijven. Hij is een zeer kwetsbaar jongetje dat volledig afhankelijk is van zijn opvoeders. Er zijn grote zorgen over het geweld tussen de ouders, hun spanningsvolle en ambivalente relatie en het feit dat de moeder hiertegen onvoldoende weerbaar is. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer is noodzakelijk, zodat regie kan worden gevoerd over de in te zetten hulpverlening en zodat afspraken kunnen worden gemaakt met beide ouders. Daarnaast is het noodzakelijk dat de plaatsing van [minderjarige 2] in het pleeggezin wordt gecontinueerd. De moeder weigert een opname in een moeder-kindhuis en blijft tegen de afspraken in contact houden met de vader. Hoewel ter zitting opnieuw toezeggingen zijn gedaan door de ouders, heeft de Raad er onvoldoende vertrouwen in dat die toezeggingen worden nagekomen, aangezien de ouders zich de afgelopen periode ook niet aan de veiligheidsafspraken hebben gehouden. Een nieuwe plaatsing in een moeder-kindhuis kan alleen doorgang hebben als de moeder kan laten zien dat zij geen contact heeft met de vader.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd. De advocaat van de moeder heeft verzocht het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] af te wijzen. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat de moeder het voordeel van de twijfel moet krijgen. De situatie en de voorwaarden zijn nu heel duidelijk voor de moeder. De moeder doet alles in het belang van [minderjarige 2] . Er zijn verschillen in visie over hoe het aanbod voor plaatsing in een moeder-kindhuis is gedaan en hoe de aanloop naar de spoeduithuisplaatsing is verlopen. Los daarvan zegt de moeder toe dat zij drie maanden geen contact zal hebben met de vader. De advocaat van de moeder ziet het niet gebeuren dat het de instanties lukt om [minderjarige 2] op korte termijn vanuit het pleeggezin met de moeder naar een moeder-kindhuis over te plaatsen. [minderjarige 2] moet met de moeder naar huis en de moeder moet zich aan de afspraken houden. De emoties van de vader zijn onhandig, maar hij heeft toegezegd op afstand te zullen blijven.
De moeder heeft aanvullend naar voren gebracht dat zij voorafgaand aan de spoeduithuisplaatsing verkeerd begrepen is. De moeder heeft toen aangegeven liever samen met [minderjarige 2] naar huis te gaan, omdat dat goed is voor het hele gezin, maar dat zij bereid is om naar de opvang te gaan als de instanties dat nodig vinden. De moeder heeft ter zitting toegezegd geen contact te zullen hebben met de vader. Zij wil alleen haar kinderen bij zich hebben. De moeder heeft de vader onrecht aangedaan door hem vals te beschuldigen. De vader is een goede vader en het zou veilig zijn als [minderjarige 1] met hem ergens anders verblijft. De prioriteit van de moeder ligt nu niet bij de relatie met de vader. Ze wil zich committeren aan de gemaakte veiligheidsafspraken.
Door en namens de vader is gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , en is verweer gevoerd tegen de verzoeken tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De advocaat van de vader heeft verzocht die verzoeken af te wijzen en heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. De vader herkent zich niet in het door de Raad en de gecertificeerde instelling geschetste beeld. [minderjarige 2] moet direct terug naar de moeder, die liefdevol en zorgzaam is. De vader heeft daar alles voor over en zal zich committeren aan de afspraken. De vader heeft niet zien aankomen dat [minderjarige 2] met spoed uit huis geplaatst zou worden. Het is een optie dat de vader met [minderjarige 1] in de huurwoning van de moeder verblijft terwijl de moeder met [minderjarige 2] in een moeder-kindhuis verblijft. Zij zullen geen contact hebben. Van ruzies en onrust tussen de ouders kan dan geen sprake meer zijn. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat zij na de vakantie weer naar haar eigen school gaat. De vader kan [minderjarige 1] ieder weekend naar de zussen van de moeder brengen zodat [minderjarige 1] en de moeder elkaar daar kunnen zien. Het belangrijkste is dat [minderjarige 2] direct wordt teruggeplaatst bij de moeder.
De vader heeft aanvullend naar voren gebracht dat er nog geen uur zat tussen het aanbod voor plaatsing in het moeder-kindhuis en het moment dat die plek vergeven zou zijn. De vader is bereid het land te verlaten om ervoor te zorgen dat de kinderen bij de moeder kunnen verblijven. De vader wordt afgeschilderd als monster en vraagt zich af waar de bewijzen daarvoor zijn. Hij is gefrustreerd, maar niet agressief.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, BW genoemde gronden voor ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] aanwezig zijn. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. De zorgen over [minderjarige 1] zijn gelegen in het feit dat [minderjarige 1] in een structureel instabiele en onveilige thuissituatie verbleef bij de moeder en haar partner. Zij is getuige (geweest) van huiselijk geweld, spanningen en ruzies. Het is de moeder niet gelukt om een veilige opvoedomgeving voor [minderjarige 1] te creëren. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk om zicht te houden op haar veiligheid en ontwikkeling en de regie te voeren over de in te zetten hulpverlening, zodat de mogelijkheden en voorwaarden voor terugplaatsing verder kunnen worden onderzocht. Sinds de ziekenhuisopname van de moeder verblijft [minderjarige 1] bij haar tantes. Die plaatsing moet in ieder geval de komende periode worden gecontinueerd, zodat [minderjarige 1] enige vorm van stabiliteit ervaart. Mede gelet op de aanwezige zorgen over die plaatsing en alle ontwikkelingen rondom [minderjarige 2] acht de kinderrechter een machtiging voor kortere duur op zijn plaats. Daarbij speelt mee dat het in [minderjarige 1] ’s belang is dat zij op korte termijn weer naar haar eigen school kan. De kinderrechter zal het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] toewijzen tot 16 oktober 2021 en aanhouden voor het overige. Bij de volgende zitting zal de stand van zaken worden besproken en naar aanleiding daarvan worden beoordeeld waar [minderjarige 1] nadien zal moeten verblijven.
Ten aanzien van [minderjarige 2] komt de kinderrechter, op grond van de informatie uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen en uit de verklaringen van de gehoorde personen, tot het oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat [minderjarige 2] , hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de ondertoezichtstelling geboden is, voorlopig onder toezicht wordt gesteld. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. [minderjarige 2] is een kwetsbare baby van pas vier weken oud, die volledig afhankelijk is van zijn opvoeders. Vanwege de conflictueuze relatie en het huiselijk geweld tussen de ouders zijn er ernstige zorgen over in hoeverre de moeder de veiligheid van [minderjarige 2] in de thuissituatie kon waarborgen. De moeder heeft een ambivalente houding laten zien in het accepteren van hulp. De ouders hebben zich meermaals niet gehouden aan de gemaakte veiligheidsafspraken. Gelet op de ernst en structurele aard van de zorgen acht de kinderrechter het noodzakelijk dat er gedurende het Raadsonderzoek een jeugdbeschermer betrokken is die zicht houdt op de veiligheid van [minderjarige 2] en de regie voert over de hulpverlening.
Ten aanzien van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden niet, althans onvoldoende aanwezig zijn en dat dat verzoek moet worden afgewezen. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Het gezin heeft een hectische periode achter de rug. Op 22 juli 2021 is [minderjarige 2] met spoed uit huis geplaatst omdat zijn veiligheid in de thuissituatie niet langer kon worden gewaarborgd. Hij verblijft sindsdien in een pleeggezin. De kinderrechter moet oordelen over de vraag of uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige 2] noodzakelijk is. Daartoe moet de volgende afweging worden gemaakt. Enerzijds is het schadelijk om [minderjarige 2] langer in het pleeggezin te laten verblijven, omdat dit de hechtingsband met de moeder verstoort. Bovendien schat de kinderrechter de kans klein in dat het de gecertificeerde instelling lukt om op korte termijn een plek in een moeder-kindhuis te vinden, waardoor de pleegzorgplaatsing naar alle waarschijnlijkheid niet tussentijds zou worden afgebroken en [minderjarige 2] gedurende de gehele duur van de voorlopige ondertoezichtstelling in het pleeggezin zou verblijven. Anderzijds brengt een thuisplaatsing het risico met zich mee dat met name de emotionele, maar in het ergste geval ook de fysieke veiligheid van [minderjarige 2] in het geding komt als de ouders zich opnieuw niet aan de veiligheidsafspraken houden. De kinderrechter is ter zitting getuige geweest van de emotionele/agressieve houding van de vader, en acht het niet in het belang van een kwetsbare baby om hiermee geconfronteerd te worden. Ondanks dat risico is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige 2] moet worden teruggeplaatst bij de moeder. De ouders, ondersteund door hun beider advocaten, hebben ter zitting toegezegd geen contact meer te zullen hebben. De uithuisplaatsing van [minderjarige 2] lijkt een wake-up call te zijn geweest voor de ouders. Om de hechting tussen [minderjarige 2] en de moeder niet (verder) te verstoren en [minderjarige 2] de kans te geven om op te groeien bij de moeder, acht de kinderrechter het noodzakelijk dat [minderjarige 2] wordt teruggeplaatst. De kinderrechter spreekt naar de ouders de verwachting uit dat zij zich zeer bewust zijn geworden van het feit dat deze terugplaatsing een laatste kans is om te bewijzen dat zij zich aan de veiligheidsafspraken kunnen houden en daarmee in het belang van [minderjarige 2] handelen. Daarin ligt een rol weggelegd voor beide ouders. De moeder moet zich weerbaar opstellen tegen de vader en geen contact met hem opnemen. De vader kan op zijn beurt bijdragen, door de moeder niet zelf op te zoeken en door contact af te houden als de moeder dit initieert. De ouders zullen moeten meewerken aan de hulpverlening die de gecertificeerde instelling nodig acht. Daarvoor is het noodzakelijk dat de moeder zich openstelt, bereikbaar is en de samenwerking met de jeugdbeschermers aangaat. Datzelfde geldt, weliswaar op afstand en zonder contact te hebben met de moeder, ook voor de vader, die sinds kort ook ouderlijk gezag heeft over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige 2] van 2 augustus 2021 tot 16 oktober 2021 voorlopig onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
wijst af het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] ;
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] van 3 september 2021 tot 3 september 2022 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
machtigt de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg, te weten bij de zussen van de moeder, vanaf 29 juli 2021 tot 16 oktober 2021;
houdt de behandeling van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting gelegen vóór 16 oktober 2021;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
- de vader;
- de moeder;
- de advocaat van de vader, mr. J.S. Dijkstra;
- de advocaat van de moeder, mr. M.J. Zennipman.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021 door mr. M. van Loenhoud, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kokx als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 augustus 2021.
Voor zover deze beschikking betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing, kan hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.