ECLI:NL:RBDHA:2021:8944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.5934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en indirect refoulement in het kader van Dublinverordening en coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Malinese nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 11 februari 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat er risico's zijn op indirect refoulement bij overdracht aan Duitsland, vooral in het licht van de coronamaatregelen die de bewegingsvrijheid beperken en de mensenrechten aantasten.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de omstandigheden in Duitsland, als gevolg van de coronapandemie, niet bijzonder en individueel zijn voor eiser. De rechtbank wijst erop dat de coronamaatregelen alle Dublinclaimanten raken en dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland zijn verplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5934

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. drs. J.M. Walls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1993 en de Malinese nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 11 februari 2021 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat hij, ondanks het niet verschijnen voor het Dublin-gehoor, bezwaar heeft tegen de overdracht aan Duitsland. Duitsland heeft eiser al eens geclaimd op Italië, dus een overdracht aan Duitsland houdt het risico op indirect refoulement in. Verweerder stelt ten onrechte dat de situatie in Duitsland als gevolg van de coronapandemie geen bijzondere omstandigheid is. Er is sprake van het beperken van de bewegingsvrijheid, een verplichting tot het dragen van mondkapjes, het volraken van de Intensive Care afdelingen en het beperken van mensenrechten. Verweerder stelt ook ten onrechte dat de coronapandemie geen individuele omstandigheid is. Het raakt alle Dublinclaimanten die worden overgedragen aan Duitsland, maar dit betreft een verzameling van individuen die één voor één en elk afzonderlijk het risico op ernstige schade lopen. Verweerder heeft geen invloed op de situatie van asielzoekers die reeds in Duitsland verblijven of eigen onderdanen van Duitsland, dus daar kan verweerder geen argument aan ontlenen. Verweerder handelt in strijd met het EVRM [4] , de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
5. Dat sprake is van een risico op indirect réfoulement bij overdracht aan Duitsland volgt de rechtbank niet. De garantie dat Duitsland de asielaanvraag van eiser zal behandelen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd is met het verbod van réfoulement. Eiser maakt niet aannemelijk dat er aanleiding bestaat om aan te nemen dat Duitsland deze verplichting niet zal nakomen.
6. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheden die betrekking hebben op de coronapandemie niet bijzonder en individueel zijn. De coronapandemie raakt immers alle Dublinclaimanten die terug moeten naar Duitsland, maar ook asielzoekers die al in Duitsland verblijven en eigen onderdanen van Duitsland. Ook al betreft dit een verzameling van individuen, daarmee zijn deze omstandigheden nog niet voor eiser bijzonder. Daarnaast heeft de Afdeling [5] in de uitspraak van 8 april 2020 [6] geoordeeld dat de coronapandemie een tijdelijk en feitelijk overdrachtsbeletsel is dat de verantwoordelijkheid van de lidstaten niet raakt. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser geen bezwaar kenbaar heeft gemaakt tegen de overdracht tijdens een gehoor, aangezien eiser tweemaal zonder opgaaf van redenen niet is verschenen voor het aanmeldgehoor Dublin.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) 604/2013.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.