ECLI:NL:RBDHA:2021:8947
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning op basis van relatiebeëindiging en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Surinaamse man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid'. Deze vergunning werd door verweerder ingetrokken op basis van de mededeling van de referente dat de relatie met eiser was verbroken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist.
De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning op goede gronden was gebeurd. Eiser had zijn standpunt dat er een mogelijkheid tot verzoening was niet onderbouwd en de rechtbank volgde hem niet in zijn argument dat verweerder had moeten wachten op de formalisering van de echtscheiding. De rechtbank concludeerde dat de relatie feitelijk was verbroken en dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. Eiser had ook geen recht op een hoorzitting in bezwaar, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter en tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Pielaat, griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.