3.4In het besluit van 7 juli 2020 heeft verweerder de omgevingsvergunning van
23 januari 2020 herroepen en de aanvraag alsnog geweigerd. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de groenbeheerder heeft opgemerkt dat de aangevoerde overlast van de esdoorn vooral door de inbreng van twee experts niet aannemelijk is gemaakt. Er is onvoldoende reden om de kapvergunning te verlenen. De waarde die de esdoorn heeft voor het straatbeeld, de leefbaarheid en als achtertuinboom is groter dan de vermeende overlast. Anders dan door aanvrager wordt gesteld, is de groenbeheerder in zijn herziene advies tot de conclusie gekomen dat de toekomstverwachting van de boom “goed” is. Het ingenomen standpunt door de aanvrager is niet onderbouwd door een advies van bijvoorbeeld een deskundige. Verweerder heeft het advies van de groenbeheerder dan ook gevolgd. Ook de overige overlast die door aanvrager wordt ervaren, weegt niet op tegen het behoud van de esdoorn, aldus verweerder.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 6 april 2021, het primaire besluit herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog verleend. Verweerder heeft in dit besluit overwogen dat het gaat om een zeer omvangrijke, maar gezonde boom in een stadstuin. Vergunninghouder ervaart ernstige overlast van de boom. De esdoorn beperkt de gebruiks- en inrichtingsmogelijkheden van de tuin. Omwonenden hebben aangegeven de boom te willen behouden omdat zij genieten van de boom en de boom waardevol vinden.
In het belangenafwegingsformulier is onweersproken als vrijwel enig belang de belevingswaarde van de omwonenden genoemd, zijnde het vergroten van het groene karakter van het achtertuinengebied. De boom is enigszins zichtbaar vanaf de openbare weg.
Daarnaast kan de boom niet als beeldbepalend worden gezien voor het achtertuingebied en de directe omgeving. Tenslotte acht verweerder van belang dat uit deskundige beschouwingen blijkt dat de esdoorn waarschijnlijk slecht reageert op het fors snoeien of kandelaberen. Dat betekent dat het terugbrengen van de boom tot een proportie die zich wel verhoudt tot de omvang van de achtertuin geen goede oplossing is. Daarbij heeft verweerder de deskundigenrapporten die namens de derde-belanghebbenden zijn ingebracht in beschouwing genomen. De belangen van vergunninghouder, afgezet tegen de andere in de procedure naar voren gebrachte en gebleken belangen, maakt dat het belang van vergunninghouder prevaleert en dat alsnog een kapvergunning wordt verleend, aldus verweerder.
5. Het bestreden besluit treedt op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo in samenhang met het derde lid, van dat artikel pas in werking nadat de voorzieningenrechter op het verzoek heeft beslist, met dien verstande dat in dit geval in het tweede lid onder a in plaats van bezwaar beroep moet worden gelezen. Dat betekent dat vergunninghouder tot dat moment geen gebruik mag maken van de bij het bestreden besluit verleende omgevingsvergunning.
6. Eisers voeren aan dat, voor zover verweerder stelt dat de boom te groot zou zijn voor de omvang van het perceel, de toetsingscriteria als bedoeld in artikel 2:88, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening (APV) niet voorzien in een mogelijkheid tot het vellen van een boom vanwege de omvang ervan. Daarnaast voeren zij aan dat verweerder niet is teruggekomen van het in het besluit van 7 juli 2020 ingenomen standpunt dat de groenbeheerder in zijn advies in overweging heeft genomen dat de aanvraag een volwassen esdoorn met een goede toekomstverwachting betreft. Daarnaast verwijzen eisers naar het belang van het behoud van de gebruikswaarden als bedoeld in artikel 2:88, eerste lid, van de APV, die door verweerder in het weigeringsbesluit van 7 juli 2020 worden omschreven als enigszins van belang. Eveneens blijkt uit het advies van de groenbeheerder dat de esdoorn vanwege de plaatselijke omstandigheden niet veel groter meer zal worden en feitelijk het volwassen stadium heeft bereikt. Daarentegen is niet gebleken van een standpunt dat zich verzet tegen de leefbaarheid van de boom, bijvoorbeeld omdat gevoeligheid voor takbreuk niet aan de orde is. Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunt verwezen naar de deskundigenrapporten van Trinova Boomspecialist van 7 mei 2020 en van Boomontzorging.com dat eveneens op 7 mei 2020 is opgesteld.
Verder voeren eisers aan dat verweerder in het bestreden besluit de belevingswaarde die de boom heeft voor de directe omgeving onderkent, hetgeen als een standpunt moet worden beschouwd in het kader van de toetsingscriteria in de APV dat zich juist verzet tegen het vellen van de boom. Ten onrechte doet verweerder het voorkomen als dat uitsluitend het belang van eisers daarbij een rol speelt. Juist de omstandigheid dat de afgelopen jaren andere bomen binnen de directe omgeving van de woningen van eisers en vergunninghouder zijn geveld doet daarentegen het belang van het behoud van deze boom juist versterken.
Daarnaast achten eisers verweerders standpunt dat het snoeien van de boom geen werkbare oplossing is onvoldoende gemotiveerd. Ten slotte stellen eisers dat de omstandigheid dat de esdoorn in wortel en kroon ver uitsteekt boven en onder hun tuin ertoe leidt dat zij mede-eigenaren van deze boom zijn. Daarom is sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering, die aan vergunningverlening in de weg staat, aldus eisers.
7. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project uit te voeren zonder omgevingsvergunning, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat.
Ingevolge artikel 2.18 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Ingevolge artikel 2:87, eerste lid, van de APV is het verboden een houtopstand zonder vergunning of, indien de houtopstand is vermeld op de lijst van monumentale bomen zonder ontheffing, van het bevoegd gezag te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 2:88, eerste lid, van de APV, kan het bevoegd gezag de vergunning of ontheffing, als bedoeld in artikel 2:87, eerste lid, weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
- natuur-, educatieve en milieuwaarden;
- belevings- en gebruikswaarden.