ECLI:NL:RBDHA:2021:8959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
21-4547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake lasten opgelegd aan schapenfokkerij

Op 17 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een schapenfokkerij. De verzoekster, die een eenmanszaak drijft op het adres Kade 15 te Zevenhoven, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, waarin acht lasten onder dwangsom waren opgelegd. Deze lasten waren het gevolg van milieucontroles die door de Omgevingsdienst West-Holland waren uitgevoerd, waarbij verschillende overtredingen waren vastgesteld.

De verzoekster had op 12 juli 2021 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij het niet eens was met de opgelegde lasten en de begunstigingstermijnen te kort vond. De voorzieningenrechter heeft op 26 juli 2021 een ordemaatregel getroffen, waarbij de lasten 7 en 8 zijn geschorst tot de uitspraak op het verzoek. Tijdens de zitting op 10 augustus 2021 heeft de verzoekster haar standpunten toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de lasten ten onrechte aan haar waren gericht, omdat haar partner de eigenaar van de inrichting is.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzoekster voldoende tijd had gehad om aan de lasten te voldoen en dat de opgelegde begunstigingstermijn van acht weken niet onredelijk kort was. Bovendien heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de verzoekster terecht was aangesproken, aangezien zij als gebruiker van de agrarische gronden verantwoordelijk was voor de naleving van de milieuwetgeving. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de opgelegde lasten te schorsen. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4547
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2021 inzake het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, verweerder

(gemachtigde: E. de Groot, werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster met betrekking tot de inrichting aan de Kade 15 te Zevenhoven acht lasten onder dwangsom opgelegd.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter op 12 juli 2021 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 26 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de lasten 7 en 8, geschorst tot de uitspraak op het ingediende verzoek.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft een nader stuk overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 augustus 2021 op zitting behandeld. Namens verzoekster is verschenen [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [B].

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op 14 december 2020, 22 december 2020 en 20 januari 2021 heeft de Omgevingsdienst West-Holland (ODWH) milieucontroles bij het bedrijf uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat:
(1) Bodembedreigende stoffen niet worden opgeslagen boven een lekbak;
(2) De mestzak niet beschikt over een geldig keuringscertificaat;
(3) Een aanrijdbeveiliging bij de mestzak ontbreekt;
(4) Niet kon worden aangetoond dat de propaantank en appendages zijn gekeurd;
(5) Geen registratie van de dieraantallen aanwezig was;
(6) Geen energiegegevens konden worden overgelegd;
(7) Dieren worden gehouden in een dierenverblijf dat niet aan de afstandseisen
voldoet;
(8) Geen toereikende en actuele OBM aanwezig was voor het houden van
schapen binnen de huidige dierenverblijven en melden wijzigen inrichting
(agrarisch).
3.1
Bij brief van 17 december 2020 heeft verweerder verzoekster en [A] ([A]) onder meer van de overtredingen vermeld onder 7 en 8 in kennis gesteld.
3.2
Bij brief van 17 februari 2021 heeft verweerder verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt dat handhavend zal worden opgetreden.
4.1
Verweerder heeft verzoekster bij het bestreden besluit onder meer gelast om gelast om binnen acht weken na de inwerkingtreding van dat besluit (1) de overtreding van artikel 3.117, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit ongedaan te maken (last 7) en (2) de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2.2a, eerste lid, onder d, van het Besluit omgevingsrecht juncto artikel 8.41a Wet milieubeheer ongedaan te maken (last 8).
Indien verzoekster aan last 7 geen gevolg geeft verbeurt zij een dwangsom van € 1.000,- per overtreding met een maximum van € 4.000,-.
Indien verzoekster aan last 8 geen gevolg geeft verbeurt zij een dwangsom van € 1.000,- per overtreding.
4.2
Bij besluit van 7 juli 2021 heeft verweerder geweigerd de begunstigingstermijnen te verlengen, waar verzoekster op 2 juli 2021 om had gevraagd.
4.3
Bij beslissing van 26 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit ten aanzien van de opgelegde lasten 7 en 8 geschorst totdat uitspraak is gedaan op het ingediende verzoek.
4.4
Ten aanzien van het besluit voor zover dat betreft de lasten 1 tot en met 6 is de voorzieningenrechter niet toegekomen aan een schorsing, aangezien het verzoek om voorlopige voorziening betreft een gewenste verlenging van de begunstigingstermijn en de begunstigingstermijn voor de lasten 1 tot en met 6 thans reeds is verstreken. Het verzoek om voorlopige voorziening is weliswaar op 12 juli 2021 ontvangen, maar pas op 19 juli 2021 kon dit verzoek in behandeling worden genomen nadat verzoekster het bestreden besluit had overgelegd. De aan de lasten 1 tot en met 6 verbonden begunstigingstermijnen waren toen reeds verstreken. Daarom bestond voor verweerder op dat moment niet meer de mogelijkheid om die termijnen te verlengen. Bovendien is gebleken dat inmiddels in verband met de overtreding van deze lasten bij de inrichting controles hebben plaatsgevonden, die - zoals namens verweerder ter zitting is verklaard - tot verbeuring van meerdere dwangsommen hebben geleid. De voorzieningenrechter komt dan ook niet aan beoordeling van die lasten toe.
5. Verzoekster voert aan dat verweerder niet haar, maar haar partner [A] had moeten aanschrijven, omdat hij eigenaar is van de inrichting en de milieuvergunning op zijn naam is verleend. Zij stelt dat zij slechts voor een aantal activiteiten gebruik maakt van de inrichting. Daarnaast wenst zij verlenging van de begunstigingstermijnen vanwege een operatie die haar dochter moet ondergaan en de afwezigheid van haar adviseur wegens vakantie. Verder zijn de geconstateerde onvolkomenheden volgens verzoekster niet spoedeisend, omdat het milieu niet in gevaar komt.
6. Uit hetgeen verzoekster heeft aangevoerd leidt de voorzieningenrechter af dat zij de lasten 7 en 8 op zich niet bestrijdt, maar zij stelt dat (1) die lasten ten onrechte aan haar zijn gericht en dat (2) de aan die lasten verbonden begunstigingstermijn te kort is.
7.1
Met betrekking tot de eerste verzoeksgrond acht de voorzieningenrechter van belang dat in het bestreden besluit is vermeld dat per 30 december 2015 de toenmalige bedrijfsvoering op grond van artikel 174 van de Faillisementswet is beëindigd en dat het toenmalige bedrijf per 29 december 2015 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) is beëindigd. Derhalve komt de bedrijfsvoering niet (meer) voor rekening van de curator, aldus verweerder.
7.2
Daarnaast blijkt uit de uittreksels van de KvK, die zich onder de gedingstukken bevinden, dat Veehouderij [A] met ingang van 31 december 2015 is opgeheven en dat verzoekster sinds 1 oktober 2012 aan het adres Kade 15 te Zevenhoven een eenmanszaak drijft, die zich bezig houdt met het fokken van paarden, schapen en ezels.
7.3
Verder is in de brief van de curator van 5 november 2019 vermeld dat het [A] sinds het faillissement niet is toegestaan onder zijn eigen naam een bedrijf te voeren en dat, indien wel sprake is van bedrijfsvoering, de verplichtingen uit hoofde daarvan rusten op de eigenaar van de dieren en de gebruiker van de agrarische gronden.
7.4
In het verzoekschrift heeft verzoekster aangegeven dat zij voor een aantal activiteiten gebruik maakt van de inrichting. Daarmee is zij gebruiker van de agrarische gronden. Uit de brief van de curator van 5 november 2019 kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarom worden afgeleid dat verweerder in het bestreden besluit terecht verzoekster heeft aangeschreven in plaats van [A].
8. Ten aanzien van de lengte van de begunstigingstermijn is uit de gedingstukken gebleken dat verweerder verzoekster reeds bij brief van 17 december 2020 van de lasten 7 en 8 in kennis heeft gesteld. Dat betekent dat verzoekster meer dan een half jaar de tijd heeft gehad om aan die lasten te voldoen. De in het bestreden besluit gestelde begunstigingstermijn van 8 weken voor de lasten 7 en 8 acht de voorzieningenrechter dan ook niet onredelijk kort. Het feit dat op 9 augustus 2021 door Houtsma Bedrijfsadvies te Deventer schriftelijk is bevestigd dat er door verzoekster en [A] een adviesopdracht is gegeven, onder meer betreffende een aanvraag voor een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM), maakt dit niet anders, aangezien niet is gebleken dat deze opdracht niet eerder verstrekt had kunnen worden. Daarnaast is in die brief van 9 augustus 2021 geen termijn aangegeven waarbinnen een ontvankelijke aanvraag zal worden ingediend. Ter zitting is hieromtrent namens verzoekster evenmin duidelijkheid verschaft.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.