ECLI:NL:RBDHA:2021:8991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
19/6165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor uitbreiding hotel en beroep gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een perceel te Hazerswoude-Rijndijk, en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. De eiser had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van zijn hotel, The Budget Hotel, met 39 kamers. De aanvraag werd door verweerder op 2 april 2019 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 13 augustus 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitbreiding van het hotel niet in strijd is met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Horeca' toelaat. Eiser betoogde dat de uitbreiding binnen deze bestemming valt, terwijl verweerder stelde dat de uitbreiding niet mogelijk was vanwege de vereiste parkeergelegenheid. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de uitbreiding niet mogelijk was en dat er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar was op een nabijgelegen perceel, dat eigendom was van de bestuurders van het hotel.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van verweerder gebreken vertoonde in de motivering en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoed moesten worden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door het bestuursorgaan en de mogelijkheid voor de indiener om aanvullende informatie te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.J.R. van Binsbergen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: E. Falan).

Procesverloop

In het besluit van 2 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning afgewezen.
In het besluit van 13 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dit besluit onder aanvulling van de motivering ervan gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is, samen met zijn partner, eigenaar van het perceel Rijndijk 96 te Hazerswoude-Rijndijk. Op dit perceel wordt ‘The Budget Hotel’ geëxploiteerd door [A] en [B] . Zij zijn tevens bestuurders van The Budget Hotel. The Budget Hotel bestaat uit 54 kamers. Gasten kunnen tegen betaling van deze kamers gebruik maken voor overnachting.
2. [A] en [B] zijn eigenaar van het perceel Rijndijk 45.
3. Eiser heeft op 28 december 2018 een aanvraag ingediend voor uitbreiding van The Budget Hotel met 39 kamers.
4. Verweerder heeft deze aanvraag geweigerd. Verweerder heeft daaraan in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat de uitbreiding niet past binnen de bestemming ‘Horeca’, die op grond van het bestemmingsplan ‘Van Rijksweg 11 tot Rijn’ geldt op het deel van het perceel waar de uitbreiding zou komen te staan. Verder zijn volgens verweerder de benodigde veertien extra parkeerplaatsen op het perceel Rijndijk 96 niet realiseerbaar. Hierdoor is de aangevraagde uitbreiding volgens verweerder strijdig met het bestemmingsplan ‘Parapluplan Parkeren’.
5. Eiser kan zich hierin niet vinden. Volgens eiser past de uitbreiding van The Budget Hotel binnen de bestemming ‘Horeca’. Verder zijn er, aldus eiser, veertien parkeerplaatsen beschikbaar op het perceel Rijndijk 45, waardoor wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Eiser heeft dan ook betoogd dat er geen sprake is van strijd met de bestemmingsplannen ‘Van Rijksweg 11 tot Rijn’ en ‘Parapluplan Parkeren’.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
De bestemming
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat op de locatie waarop de uitbreiding wordt gerealiseerd op grond van het bestemmingsplan ‘Van Rijksweg 11 tot Rijn’ de bestemming ‘Horeca’ geldt.
6.2.
Artikel 14.1 van het bestemmingsplan luidt – voor zover hier relevant – als volgt:

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:a. horeca, uitsluitend in categorie 1 en 2
(…)”
6.3.
Op grond van artikel 1.49 van het bestemmingsplan wordt onder horeca begrepen:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodaties, evenwel met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie, waarbij de volgende categorieën worden onderscheiden:
bedrijven die zijn gericht op verstrekking van etenswaren en maaltijden en die in beginsel alleen overdag en ’s avonds geopend zijn, zoals snackbar, cafetaria, koffiebar, tearoom, traiteur, ijssalon, restaurant of hotel;
bedrijven die ook delen van de nacht zijn geopend, zoals bar, café, biljartcentrum of zalenverhuur zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten of muziek-/ dansevenementen;
bedrijven die zijn gericht op het verstrekken van alcoholische dranken in combinatie met dansgelegenheid en ook ’s nachts zijn geopend, zoals discotheken, nachtclubs en partycentrum/ zalenverhuur voor regulier gebruik ten behoeve van feesten of muziek-/ dansevenementen”.
6.4.
Eiser heeft primair betoogd dat The Budget Hotel onder categorie 1 kan worden geschaard. In de niet-uitputtende lijst met bedrijven die als voorbeeld worden genoemd, wordt – aldus eiser – ook een hotel genoemd. Onder ‘hotel’ wordt volgens Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal verstaan: gebouw waarin reizigers tegen betaling op een kamer kunnen overnachten. Subsidiair heeft eiser betoogd dat de uitbreiding van The Budget Hotel past binnen categorie 2, aangezien de hotelfunctie met zich meebrengt dat het bedrijf ook delen van de nacht is geopend.
6.5.
Verweerder heeft daar tegenover gesteld dat het perceel volgens de definitie van ‘horeca’ en de daarbij behorende doelomschrijving niet (mede) bestemd is voor het verschaffen van logies of nachtverblijf. Er moet uit worden gegaan van de beperkte plandefinitie en omschrijving van horeca en niet van de ruimere betekenis die daaraan in het algemeen spraakgebruik wordt toegekend. Het gaat, aldus verweerder, om het ontbreken van het begrip ‘logies’. Wat betreft de vraag of de uitbreiding van The Budget Hotel past binnen categorie 2 heeft verweerder aangevoerd dat dit niet het geval is omdat een hotel niet met name wordt genoemd in deze categorie.
6.6.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn motivering. Als voorbeeld van een horecabedrijf vallend in categorie 1 wordt in artikel 1.49 van het bestemmingsplan uitdrukkelijk een hotel genoemd. Het begrip ‘hotel’ wordt in het bestemmingsplan niet gedefinieerd, waardoor – zoals eiser heeft betoogd – aansluiting wordt gezocht bij de betekenis die het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal aan ‘hotel’ toekent. Daarvoor verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 6.4. Eigen aan een hotel is dat hierin kan worden overnacht. Doordat in het bestemmingsplan een hotel als voorbeeld is genoemd van een horecabedrijf, vallend in categorie 1, is daarmee dan ook gegeven dat het mogelijk is om op die locatie bedrijfsmatig nachtverblijf aan te bieden. Verweerder wordt gelet op het voorgaande niet gevolgd in zijn standpunt dat de bestemming ‘Horeca’ het aanbieden van overnachtingen uitsluit. Dat het begrip ‘logies’ niet in de opsomming bij categorie 1 is opgenomen, terwijl de aanvraag hier wel betrekking op heeft, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Het begrip ‘logies’ is in het bestemmingsplan niet gedefinieerd. Uitgaande van het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal wordt onder ‘logies’ begrepen: nachtverblijf. Zoals hiervoor is overwogen, volgt reeds uit het feit dat een hotel in artikel 1.49, onder a, van het bestemmingsplan als voorbeeld is genoemd van een functie die onder categorie 1 valt, dat het aanbieden van nachtverblijf (‘logies’) op de betreffende locatie mogelijk is.
6.7.
Op basis van wat in 6.6 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien waarom The Budget Hotel strijd oplevert met het bestemmingsplan. Ten overvloede overweegt de rechtbank verder nog dat de motivering van verweerder wat betreft de vraag of The Budget Hotel past binnen categorie 2 van artikel 1.49 van het bestemmingsplan, eveneens tekortschiet. Dat een hotel daarin niet met name is genoemd, betekent op zichzelf immers nog niet dat een hotel hier niet onder kan vallen. Daarvoor is redengevend dat de opsomming, blijkens de tekst van artikel 1.49 en dan met name het woord ‘zoals’, niet-limitatief van aard is. De categorieën bedrijven die onder categorie 2 zijn vermeld, worden ‘slechts’ bij wijze van voorbeeld genoemd; ook categorieën bedrijven die niet specifiek zijn genoemd kunnen daarom onder die categorie vallen als ze voor het overige wel voldoen aan de begripsomschrijving.
6.8.
In aanvulling op het voorgaande verdient opmerking dat er op de locatie al nachtverblijf wordt aangeboden. Verweerder heeft bovendien op 27 september 2018 een andere, eerdere aanvraag d.d. 13 juli 2018 voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ter uitbreiding van The Budget Hotel, die eveneens gericht was op logies, wel toegewezen. Die aanvraag is door verweerder getoetst aan hetzelfde bestemmingsplan en verweerder heeft in de omgevingsvergunning van 27 september 2018 vermeld dat het bouwplan hiermee in overeenstemming is. Verweerder heeft niet kunnen toelichten in hoeverre de reeds vergunde activiteiten verschillen van de op 28 december 2018 aangevraagde activiteiten.
Parkeergelegenheid
6.9.
Artikel 3.1 van het bestemmingsplan ‘Parapluplan Parkeren’ luidt als volgt:

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:
in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
1.
voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
2.
de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
6.10.
Op grond van artikel 3.2 van het Parapluplan Parkeren kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 indien:

a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte niet kan worden verlangd en;
b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen”.
6.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat er voor de uitbreiding met 39 kamers op grond van de geldende beleidsregels, neergelegd in de ‘Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2014 Alphen aan den Rijn’ veertien extra parkeerplaatsen nodig zijn. Ook staat vast dat deze niet kunnen worden gerealiseerd op het perceel Rijndijk 96.
6.12.
Verweerder heeft hieraan de conclusie verbonden dat de aanvraag moet worden geweigerd omdat het uitbreidingsplan strijd oplevert met de regels van het geldende bestemmingsplan.
6.13.
Volgens eiser is dit onterecht. Eiser heeft er in dat verband op gewezen dat er ten minste veertien parkeerplaatsen beschikbaar zijn op het perceel Rijndijk 45. Dit perceel is eigendom van [A] en [B] , die tevens bestuurders en exploitant zijn van The Budget Hotel. Daarnaast heeft eiser een huurovereenkomst overgelegd tussen voornoemde eigenaren en de rechtspersoon The Budget Hotel Groenendijk B.V. op grond waarvan de veertien parkeerplaatsen op het perceel Rijndijk 45 worden verhuurd aan The Budget Hotel. Op grond van artikel 2.1 van deze overeenkomst gaat de overeenkomst voor de duur van 180 maanden in op de datum van realisatie en ingebruikname van het plan ‘uitbreiding The Budget Hotel met 39 kamers aan de Rijnzijde’.
6.14.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er daadwerkelijk veertien parkeerplaatsen beschikbaar zijn op het perceel Rijndijk 45. Daar staat tegenover dat eiser door middel van satellietfoto’s heeft onderbouwd dat het perceel 34,40 meter lang is. Door middel van een tekening heeft eiser verder toegelicht dat – overeenkomstig NEN 2443:2013 – veertien parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd met een breedte van 2,45 meter. Verweerder heeft deze toelichting van eiser niet inhoudelijk bestreden, terwijl dat wel van verweerder mocht worden verwacht. De motivering van verweerder dat onvoldoende is gebleken dat op het perceel Rijndijk 45 veertien parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, schiet dan ook tekort.
6.15.
Voor zover wordt aangenomen dat er veertien parkeerplaatsen beschikbaar (kunnen) zijn op het perceel Rijndijk 45, betekent dat nog niet dat sprake is van het realiseren van parkeergelegenheid
op eigen terrein, als bedoeld in artikel 3.1, onder a, van het Parapluplan Parkeren. Dit volgt al uit het feit dat deze parkeergelegenheid elders, op een ander perceel met een andere eigenaar, is gelegen, en er een huurovereenkomst nodig is om van de parkeerplekken gebruik te kunnen maken. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het dus niet om het voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein, maar om het op andere wijze voorzien in parkeergelegenheid als bedoeld in artikel 3.2 van het Parapluplan Parkeren. Artikel 3.2 roept een bevoegdheid voor verweerder in het leven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de in artikel 3.1 neergelegde plicht om op eigen terrein te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
6.16.
Artikel 3.2 betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Verweerder komt dus beleidsruimte toe. Dit laat onverlet dat van verweerder, in het licht van wat eiser heeft aangevoerd en eisers belang daarbij, mocht worden verwacht deugdelijk te motiveren waarom niet van deze bevoegdheid gebruik werd gemaakt. Verweerder heeft in dit verband slechts naar voren gebracht dat eiser niet al bij de aanvraag, maar pas in het kader van zijn bezwaar heeft gewezen op mogelijk beschikbare parkeerplaatsen aan de Rijndijk 45. Volgens verweerder was er op het moment van het weigeren van de aanvraag geen enkel aantoonbaar zakelijk verband of overeenkomst waaruit zou blijken dat er een verband bestaat tussen de percelen Rijndijk 96 en Rijndijk 45.
6.17.
De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak is dat het college gerechtigd en in bepaalde gevallen zelfs verplicht is om de indiener van een aanvraag in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen dat de geconstateerde beletselen voor het verlenen van een vergunning worden weggenomen. Daarbij zal het moeten gaan om wijzigingen van ondergeschikte aard, waarvoor geen nieuwe aanvraag is vereist (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:554). In dit geval heeft eiser op 1 augustus 2019, en dus voordat het besluit op bezwaar werd genomen, een e-mailbericht naar verweerder gestuurd waarin werd aangeboden om informatie aan te leveren, waaronder een langjarige huurovereenkomst, ter onderbouwing van de beschikbaarheid van de parkeerplaatsen. Verweerder is hier niet op ingegaan. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank om een aanvulling van ondergeschikte aard, waarvoor geen nieuwe aanvraag nodig is. Verweerder had eiser dan ook in de gelegenheid moeten stellen om deze informatie aan te leveren. Doordat verweerder dit heeft nagelaten en het besluit op bezwaar heeft gebaseerd op de informatie die ten tijde van de aanvraag beschikbaar was, is sprake van een motiveringsgebrek.
Slotsom
6.18.
Aan het bestreden besluit kleven, zoals volgt uit het voorgaande, motiveringsgebreken. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom 1) de uitbreiding met 39 kamers niet past binnen de op grond van het bestemmingsplan ‘Van Rijksweg 11 tot Rijn’ geldende bestemming ‘Horeca’ en 2) de mogelijkheden om parkeergelegenheid op het perceel Rijndijk 45 te realiseren onvoldoende zijn en – voor zover die extra parkeergelegenheid er is – waarom geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid in artikel 3.2 van het Parapluplan Parkeren om af te wijken van de verplichting om de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Het bestreden besluit komt daarom in aanmerking voor vernietiging. Het beroep is gegrond.
6.19.
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Een nieuw besluit vergt een nadere afweging door verweerder. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.20.
Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
6.21.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Deze vergoeding wordt overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.496,- (een punt voor het beroepschrift en een punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde van € 748,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-;
  • draagt verweerder op om het griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.