ECLI:NL:RBDHA:2021:908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
8123476 \ CV EXPL 19-4679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens overlast door huurder

In deze zaak vordert de eisende partij, een stichting, de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning van de gedaagde partij. De gedaagde wordt verweten dat hij tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder, met name het veroorzaken van overlast voor omwonenden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, gelet op de aard, omvang en duur van de door omwonenden ervaren overlast. De gedaagde heeft herhaaldelijk waarschuwingen ontvangen, maar heeft zich niet als een goed huurder gedragen, zoals vereist door artikel 7:213 BW. De rechter heeft de getuigenverklaringen van omwonenden en woonconsulenten in overweging genomen, die bevestigen dat de gedaagde zich intimiderend gedraagt en overlast veroorzaakt. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van de stichting tot ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde. De ontruimingstermijn is vastgesteld op een maand na betekening van het vonnis, waarbij de gedaagde in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Zittingsplaats Leiden
SB
Rolnr.: 8123476 \ CV EXPL 19-4679
Datum: 3 februari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
[eiser],
gevestigd te [plaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. S.E. Boellaard-Roeters van Lennep,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. T.H.L. Kerssemakers.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 16 oktober 2019 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties.
1.2.
Na conclusie van antwoord is een mondelinge behandeling gelast. De mondelinge behandeling is gehouden op 21 januari 2020. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van het verhandelde ter zitting. Voorafgaand aan en ter voorbereiding van de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] productie 4 en [eiser] een akte overleggen producties overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aantekeningen zitting voorgedragen en overgelegd. De zaak is vervolgens aangehouden voor het horen van getuigen waarna de kantonrechter kennis heeft genomen van de volgende stukken:
- productie 29 aan de zijde van [eiser] ;
- producties 5 tot en met 9 aan de zijde van [gedaagde] ;
- het proces-verbaal van de getuigenverhoren van 8 september 2020;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 november 2020;
- een cd-rom met geluidsopname aan de zijde van [gedaagde] , die op 17 november 2020 na het getuigenverhoor is afgespeeld;
- de akte van uitlating aan de zijde van [gedaagde] ;
- de conclusie na (contra-)enquête aan de zijde van [eiser] ;
- de conclusie na (contra-)enquête aan de zijde van [gedaagde] .
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
[gedaagde] huurt met ingang van 12 januari 2015 van [eiser] de woning aan de [[...] 1] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene huurvoorwaarden huurovereenkomst zelfstandige woonruimte [eiser] versie 5 januari 2009 (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard.
2.3.
In artikel 6.6 van de algemene voorwaarden is het volgende bepaald:
“Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden.”
2.4.
In verband met een incident tussen [gedaagde] en een buurvrouw, [buurvrouw 1] (huurster van [[...] 5] ) is [gedaagde] bij brief van 26 april 2016 door [eiser] uitgenodigd voor een bemiddelingsgesprek. Naar aanleiding van het bemiddelingsgesprek op 3 mei 2016 is bij brief van 9 mei 2016 aan beiden het volgende – voor zover van belang - bericht:
“Wanneer u elkaar met de hond aan de lijn ontmoet of dreigt te ontmoeten, dan verwacht [eiser] van u dat u beiden uw best doet om elkaar te ontlopen. Dit gebeurt niet door elkaar intimiderend de andere kant op te sturen, maar door simpelweg zelf moeite te doen om even een paar meter met de hond opzij te stappen.”
2.5.
Naar aanleiding van een schriftelijke klacht in juli 2017 van een omwonende is [gedaagde] door [eiser] bij brief van 18 juli 2017 uitgenodigd voor een gesprek op 24 juli 2017.
2.6.
Op 26 juni 2018 heeft [buurvrouw 2] (huurster van [[...] 6] ) middels een formulier overlastmelding melding gemaakt van uitschelden van haar man door [gedaagde] en het zitten op de trap en bij de deur naar de schuur door [gedaagde] waardoor zij moeten wachten tot [gedaagde] hun deur voorbij is en ze dan naar beneden mogen. [gedaagde] is daarop bij brief van 4 juli 2018 door [eiser] uitgenodigd voor een gesprek op 9 juli 2018. Bij brief van 9 juli 2018 zijn door [woonconsulent 1] , woonconsulent van [eiser] , de tijdens het gesprek op 9 juli 2018 benoemde klachten aan [gedaagde] als volgt verwoord: uitschelden van omwonenden; omwonenden de doorgang op de corridor versperren; de doorgang blokkeren van de (hoofd)ingangen; mensen omver botsen/duwen; maken van beeldmateriaal van anderen. In de brief wordt [gedaagde] met klem verzocht de overlast te staken en wordt de toestemming om zijn hond in de hal te laten afkoelen ingetrokken.
2.7.
Bij brief van 11 oktober 2018 heeft [eiser] [gedaagde] een laatste waarschuwing verzonden met betrekking tot het laten afkoelen van zijn hond in de hal en [gedaagde] nogmaals verzocht zijn hond niet meer in de hal af te laten koelen, of zich daar met, of zonder hond voor langere tijd op te houden, omdat het tot conflicten leidt.
2.8.
Bij brief van 7 maart 2019 is [gedaagde] door [eiser] gesommeerd om niet met zijn hond in de algemene ruimtes te zitten. In de brief wordt melding gemaakt van controles en eventueel op te leggen boetes.
2.9.
Bij e-mail van 28 juli 2019 heeft [buurvrouw 3] (wonende te [[...] 7] ) bij [eiser] melding gemaakt van een incident op 22 mei 2019 waarbij [gedaagde] op zijn knieën voor de deur op de overloop (naar complex [[...] 8] , toevoeging kantonrechter) zat met gereedschap en waarbij deurkrukken en schroeven eraf waren en op de grond lagen. Volgens [buurvrouw 3] heeft [gedaagde] toen zij kwam kijken haar een harde duw gegeven waardoor ze plat op haar rug op het beton viel en met beide armen tegen de muren.
2.10.
Bij e-mail van 23 mei 2019 heeft de wijkagent [plaats] het volgende aan [eiser] bericht:
“Ik heb vanmorgen gesproken met [beheerder 1] , Beheerder van [ander wooncomplex] . Ze hebben al lange tijd problemen met een huurder van [eiser] , meneer [gedaagde] van [[...] 3] ( [[...] 4] ). Hij bemoeit zich overal mee en gedraagt zich als een tiran in het complex. Is al lange tijd. Ik heb zelf ook al een paar keer contact met hem gehad en het is een nare man. Heel achterbaks en uitgekookt. Gisteren heeft hij een bewoonster op de grond geduwd. Daar komt vooralsnog geen aangifte van. Bewoonster [buurvrouw 3] van de [[...] 7] heeft jullie dit incident gisteravond gemeld. Is het een idee om meneer [gedaagde] eens uit te nodigen? Ik zal dan aansluiten vanuit de politie.”
2.11.
Naar aanleiding van het incident op 22 mei 2019 is [gedaagde] bij brief van 24 mei 2019 door [eiser] uitgenodigd voor een gesprek op 28 mei 2019. Omdat [gedaagde] vanwege een ziekenhuisafspraak niet op kantoor van [eiser] of thuis kon zijn, zijn [medewerker 1 van eiser] , [medewerker 2 van eiser] en de wijkagent onaangekondigd bij [gedaagde] op 28 mei 2019 langsgegaan waarna bij hem thuis een gesprek heeft plaatsgevonden waar in ieder geval gevraagd is aan [gedaagde] om geen foto’s meer te maken.
2.12.
Bij brief van 2 juli 2019 heeft [buurvrouw 2] het volgende aan [eiser] bericht:
“Betreft: Verlies woongenot in Wooncomplex “ [[...] 4] ” te [plaats]
(…)
Middels deze brief wil ik u graag op de hoogte brengen van de situatie in wooncomplex [[...] 4] aan de [[...] 9] in [plaats] . (…) Ook de aanwezigheid van [gedaagde] draagt niet bij aan de veiligheid en gezelligheid in het wooncomplex. Na diverse scheldpartijen van zijn kant ben ik bang om mijn fiets in de berging te zetten, of te pakken, als [gedaagde] zijn Sint Bernardhond aan het verzorgen is in de gang bij mijn schuurtje. Hij is dan erg dreigend aanwezig. Ik wacht dan totdat hij daar weg is en zet dan pas mijn fiets weg.
Als ik de galerij op wil gaan kijk ik eerst of hij, al dan niet met de hond, de galerij of de hal bij de lift blokkeert.
Dit belemmerd mij in mijn doen en laten en ik voel me daar niet prettig bij. Ik hoop dat u iets kunt doen aan deze vervelende situatie zodat het hier weer ouderwets gezellig en veilig wonen is in wooncomplex “ [[...] 4] ”.”
2.13.
Bij e-mail van 7 juli 2019 heeft [eiser] van [buurman/buurvrouw 4] (huurders van de [[...] 10] ) de volgende brief ontvangen:
“Als ik s ‘morgens het huis uit wil kijk ik eerst of de doorgang ter hoogte van huisnummer 77 wel vrij is en niet geblokkeerd wordt door de Sint Bernard hond van [gedaagde] . Wanneer het gangpad geblokkeerd is moet je behoedzaam langs de hond en [gedaagde] lopen. Hij bestookt je direct met dreigende woorden als “raak me niet aan want ik grijp je” en hij neemt daarbij een dreigende houding aan. Hij lokt je gewoon uit met dit treiteren. Ook maakt hij uitgebreid gebruik van de hal bij de lift of het gangpad bij de schuurtjes om zijn hond
te verzorgen. Het is dan opnieuw riskant om hem of de hond te passeren. Ik voel me dan beperkt in mijn bewegingsvrijheid. (…)
Het bovenstaande neemt een groot deel van het woongenot en gezelligheid weg die er in het verleden was met alle bewoners van [[...] 4] . (….)”
2.14.
Bij e-mail van 26 juli 2019, 27 juli 2019, 28 juli 2019, 8 augustus 2019, 28 augustus 2019, 29 augustus 2019, 15 september 2019, 27 september 2019 en 30 september 2019 heeft [buurvrouw 3] diverse meldingen van overlast van [gedaagde] bij [eiser] gemeld. [buurvrouw 3] heeft op 29 augustus 2019 aangifte bij de politie gedaan van bedreiging door [gedaagde] op 28 augustus 2019. Op 5 september 2019 heeft zij eveneens aangifte bij de politie gedaan van mishandeling door [gedaagde] op 22 mei 2019.
2.15.
Bij brief van 31 juli 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] de gemachtigde van [gedaagde] bericht dat [gedaagde] overlast aan omwonenden veroorzaakt door het ongewenst filmen van omwonenden, door het gebruik maken van de loopbrug naar de [[...] 8] terwijl dat verboden is, door het bedreigen, treiteren, schelden en schreeuwen tegen omwonenden en door het op 22 mei 2019 duwen van [buurvrouw 3] , waardoor zij plat op de grond is gevallen. Verder wordt een procedure in het vooruitzicht gesteld als [gedaagde] ondanks de waarschuwing doorgaat met zijn overlastgevend gedrag.
2.16.
In een verklaring van 24 februari 2020 heeft [medewerker 1 van eiser] vermeld dat [buurvrouw 2] en [buurman/buurvrouw 4] wegens gezondheidsredenen en angst niet willen getuigen in de rechtbank en dat zij door haar zijn gehoord op 21 februari 2020 betreffende de overlast van [gedaagde] . Zij heeft hiervan – voor zover van belang - de volgende getuigenverklaringen vastgelegd:
[buurman/buurvrouw 4]
“Vanaf 27 of 28 augustus 2018 is het treiteren begonnen. Als ik s ‘morgens het huis uit wil kijk ik eerst of de doorgang ter hoogte van huisnummer 77 wel vrij is en niet geblokkeerd wordt door de Sint Bernard hond van de [gedaagde] . Wanneer het gangpad geblokkeerd is moet je behoedzaam langs de hond en de [gedaagde] lopen. Als de [gedaagde] dan nog binnen is, komt hij onmiddellijk naar buiten op de galerij. Hij bestookt je direct met dreigende woorden als “raak me niet aan want ik grijp je” en hij neemt daarbij een dreigende houding aan. Hij lokt je gewoon uit met dit treiteren. Ook maakt hij uitgebreid gebruik van de hal bij de lift of het gangpad bij de schuurtjes om zijn hond te verzorgen. Het is dan opnieuw riskant om hem of de hond te passeren. Ik voel me beperkt in mijn bewegingsvrijheid. Tegenwoordig ligt zijn hond vaak in de
gang van de berging. Dan kun je er al helemaal niet langs. (…) Ik probeer de [gedaagde] te negeren en niet te laten merken dat ik best bang ben.”
[buurvrouw 2]
“Ik vind het heel moeilijk om deze verklaring af te geven. Ik ben erg bang voor de [gedaagde] en als hij dit weet, ben ik zo bang voor represailles. Ik woon alleen. Mijn echtgenoot is namelijk overleden op 24 augustus 2018. De [gedaagde] woont sinds 12 januari 2015 in de woning aan de [[...] 1] . In het begin was hij rustig. Maar vanaf begin 2018 ging hij zich tegen ons misdragen. Mijn echtgenoot had een lichamelijke beperking. De [gedaagde] schold tegen mijn echtgenoot zoals mongool, mankepoot en klootzaak. De [gedaagde] liep met zijn armen in de zij en de hond naast hem op de galerij. Wij konden er met moeite langs. Hij versperde gewoon de doorgang. Als wij hem tegenkwamen op de galerij, liep ik altijd voorop met daarachter mijn echtgenoot. Ik wilde niet dat mijn echtgenoot een confrontatie aanging wat daar was de [gedaagde] op uit. Op 20 juni 2018 hebben mijn echtgenoot en ik met een aantal buren een gesprek gehad met de woonconsulent van [eiser] . Onze klachten hebben wij in het gesprek gezegd. Deze zijn besproken met de [gedaagde] en ook schriftelijk aan hem bevestigd. Helaas, is het nooit beter geworden. De [gedaagde] luistert niet en doet alleen zijn eigen zin. Als ik nu weg wil gaan, kijk ik altijd eerst of de [gedaagde] niet buiten is. Als dat wel zo is, dan blijf ik binnen en wacht tot hij weg is. Ook zit hij vaak in de hal van de berging met zijn hond, Ik durf dan niet mijn fiets te pakken of terug te zetten. Ik vertrouw de [gedaagde] niet. (…) Ik heb een leuke woning en de sfeer is altijd goed geweest voordat de [gedaagde] hier wonen. Maar nu ben ik erg bang en het woonplezier is erg verminderd door de situatie.”
2.17.
Getuige [medewerker 1 van eiser] , woonconsulent bij [eiser] , heeft als volgt – voor zover van belang – verklaard:
“ [gedaagde] woont in een 55+ complex in [plaats] van ongeveer 40 woningen. De meeste bewoners zijn op leeftijd, rond 70/80 jaar, zelfs nog ouder. Het is een rustig complex waar weinig gebeurt en waar mensen prettig wonen met een gezellig onderling contact. De meeste mensen wonen er al jaren. Sinds [gedaagde] daar is komen wonen is de sfeer in het complex veranderd. Men voelt zich geïntimideerd door het gedrag van [gedaagde] . Ze zijn bang. Waar voorheen gezellig op de galerij werd gepraat wordt het nu vermeden. Dit speelt sinds ongeveer 2016. Toen was ik nog geen woonconsulent. Sinds maart 2019 ben ik als woonconsulent gaan werken maar ik heb in het dossier gezien dat dit al vanuit 2016 speelde en dat de sfeer toen al aan het veranderen was. Ik ben in contact gekomen in het begin met [buurvrouw 3] . Zij is veel op kantoor geweest en ik ben ook op huisbezoek geweest. Ook andere bewoners op de galerij zijn op kantoor geweest in 2019 en begin 2020. Begin augustus 2020 waren ook twee bewoners waarvan 1 andere en 1 dezelfde. U vraagt aan mij de namen. Ik heb in het verleden een paar keer gesproken met mevrouw [buurvrouw 2] en begin augustus 2020 met [buurman/buurvrouw 4] .
[gedaagde] heeft een hele grote Sint-Bernard hond die op de galerij ligt. Bewoners kunnen er niet langs en dat vinden mensen een beetje eng. [gedaagde] maakt opmerkingen tegen bewoners en bewoners hebben het idee dat [gedaagde] provoceert door zijn hond daar te laten liggen. Als ze wel er wat van zeggen uit [gedaagde] zich bedreigend. De hond ligt ook in een hele smalle berging waar bewoners ook niet langs kunnen. Daarmee bedoel ik de toegangsgang naar de bergingen. De hond ligt dan op de smalle toegangsgang. Ook ligt de hond in de hal. Bewoners vinden dit stinken. Ze durven [gedaagde] er niet op aan te spreken. In het verleden zijn er scheldpartijen geweest. Ik ben bij [gedaagde] met [medewerker 2 van eiser] en de wijkagent op huisbezoek geweest. Hij had die afspraak afgezegd in verband met ziekenhuisbezoek, maar ik vertrouwde het niet. We zijn toen naar de woning gegaan en we hebben toen binnen met elkaar gesproken. Een aantal maanden later hebben we op kantoor met [gedaagde] gesproken. Dat was ook in bijzijn van [medewerker 2 van eiser] . Het onderwerp van het gesprek was de hond in de hal en de foto’s en video’s die hij van [buurvrouw 3] maakte. We hebben toen afgesproken geen foto’s en filmopnamen meer te maken. [gedaagde] zei toe om dit niet te doen, maar hij hield zich hier niet aan. We hebben daarna nieuwe foto’s en video opname van [buurvrouw 3] gezien. We hadden afgesproken dat de hond niet in de berging en niet op de galerij mocht liggen. De hond mag wel in het halletje van zijn eigen woning liggen. Tussen [eiser] en [[...] 8] (aanleunwoningen niet van [eiser] ) zit er een verbindingsbrug met een deur waar [gedaagde] veel gebruik van maakte. De hond lag daar ook wel eens. Wij hebben klachten ontvangen van de bewoners van de [[...] 8] dat [gedaagde] regelmatig met zijn hond langs de bewoners van de [[...] 8] liep. We hebben toen de deur dicht laten maken. (…) Tijdens het gesprek op kantoor heb ik [gedaagde] gevraagd om niet meer te filmen of video opnamen te maken. Daarna heb ik hem niet meer gesproken. Ik heb hem twee keer gesproken. (…) De laatste overlast melding die ik heb gekregen was begin augustus 2020. Dit betrof een melding van meneer Van der Zwet met een andere bewoner en het ging over de hond van [gedaagde] in de gang van de bergingen.”
2.18.
Getuige [woonconsulent 1] heeft als volgt – voor zover van belang – verklaard:
“Ik ken [gedaagde] omdat ik heb gewerkt als woonconsulent bij [eiser] . Ik heb hem leren kennen naar aanleiding van een overlastmelding. Een jaar of drie terug. (…) Wat ik mij herinner van de overlastmelding is dat [gedaagde] zich in de portiek ophield met zijn hond. De klacht was de manier waarop [gedaagde] mensen aansprak en dat zij zich geïntimideerd voelden door [gedaagde] . Ik heb [gedaagde] naar aanleiding van de overlastklachten een aantal keer gesproken. Ik heb hem uitgenodigd per brief met daarin al de meldingen. Ik heb ook verbaal de ontvangen klachten doorgegeven. De gesprekken verliepen over het algemeen rommelig. Ze waren goed voorbereid door [gedaagde] . Hetgeen wat hij deed was waar hij recht op had. Ik mag daar in de openbare ruimte zitten, zei hij. Dat de hond daar lag, ontkende hij niet. Intimiderend gedrag werd structureel ontkend. (…) Ik heb gesproken met de klagers. Mij viel vooral op dat iedereen aangaf angst te hebben om te vertellen, daarmee bedoel ik angst voor represailles. Ik heb een mondelinge waarschuwing gegeven naar aanleiding van geen hond meer in de hal. De hond in de hal leidt kennelijk tot conflicten en ik heb schriftelijk bevestigd dat dit niet meer mocht. Ik ben kort na die laatste brief vertrokken bij [eiser] . (…)”
2.19.
Getuige [buurvrouw 3] heeft als volgt – voor zover van belang – verklaard:
“(…) Ik heb aangifte bij de politie tegen [gedaagde] gedaan. [beheerder 1] is de opzichter van [ander wooncomplex] , dat tegenover ons ligt en heel groot is. We kijken er allemaal op uit. Er is een overloop die [[...] 4] verbindt met de eerste etage van [[...] 8] . Daar is een glazen deur. Die kon altijd aan twee kanten open. Ik denk dat het meer voor de verpleegsters was. Er is op een gegeven moment iets gebeurd en mensen hebben geklaagd waarna de deur werd afgesloten. De deur was alleen open aan de kant van [[...] 8] . [beheerder 1] had gezegd dat de deur dicht was. Ik zag op een gegeven moment het bovenhoofd van [gedaagde] op die overloop. Hij zat op zijn knieëen. Ik ben gaan kijken en zag hem zitten en zag het handvat en slot van die afgesloten deur op de grond liggen. Ik schrok en [gedaagde] stond op en gaf mij een duw. Ik had toen al een gebroken ruggenwervel en klapte daarop en gilde van de pijn. [gedaagde] pakte het hele zooitje op en rende weg en klaar. Ondertussen kwamen er twee buurvrouwen die mij hadden gehoord vragen wat er aan de hand was. [gedaagde] kwam toen en zei: “Ben je gevallen?”. Ik heb [eiser] gebeld en het uitgelegd. [eiser] zei dat dit te ver ging en ik aangifte moest gaan doen. Bij de politie kon ik een melding of aangifte doen. Het is een aangifte geworden. Van een andere aangifte weet ik niks meer. (…) Ik heb geen stukken voorgelezen uit het aantekenboekje. Het lag op mijn schoot. Wat ik zojuist heb verklaard is uit eigen wetenschap, wat ik zelf heb ervaren. [gedaagde] maakte constant foto’s. Hij mocht niet meer met zijn hond in de gang zitten. Andere mensen hadden daar last van en klaagden daarover bij mij. Ik heb ze verwezen naar [eiser] . De hond lag ook in de gang van de berging. De mensen durven daar niet in. Ze gaan dan klagen. (…) De hond ligt nog steeds in de gang van de berging en in de hal. Daarover klagen de buren ook nog steeds bij mij en dan verwijs ik ze naar [eiser] .”
2.20.
Getuige [beheerder 1] , huismeester bij [[...] 8] , heeft als volgt – voor zover van belang – verklaard:
“(…) Ik weet niet of ik het allemaal nog uit mijn hoofd weet, het is lang geleden. Ik ben uitgemaakt voor nietsnut, was laag geschoold, scheldwoorden weet ik niet precies meer. Altijd als [gedaagde] langsliep begon er een tirade. Ik probeerde hem zoveel mogelijk te negeren. [gedaagde] verschaft zich toegang tot zijn complex via ons complex. Vlak bij zijn voordeur zitten de complexen aan elkaar. (…) Er was ook weleens een klacht van bewoners van ons dat hij voor het raam gaat staan gluren. Het is onrechtmatig gebruik, het is een afgesloten toegang. Via zijn kant kwam [gedaagde] ons gebouw in. Na de klacht van gluren van een bewoner van [[...] 8] hebben we [eiser] gevraagd of we de deur konden afsluiten vanuit de Landzichtkant. Dat is gebeurd. [gedaagde] heeft meerdere malen geprobeerd het slot te forceren, omdat dat gezien is. Ik heb dat van horen zeggen. Het slot was kapot. We hebben er meerdere reparaties aan moeten uitvoeren. (…) Ik heb weleens camerabeelden gezien waarop [gedaagde] zich toegang verschaft tot ons complex terwijl dat niet mag. Dat is nu niet meer zo. Het is de laatste tijd heel rustig met [gedaagde] . Laatst kreeg ik wel een klacht van een bewoner van een ander gebouw dat hij daar enige tijd geleden ’s nachts (half 5) voor de deur heeft gestaan en vorige week heeft hij daar ’s avonds om een uur of 11 bij diezelfde mevrouw voor de deur gestaan. (…)”
2.21.
[gedaagde] heeft als getuige het volgende – voor zover van belang – verklaard:
“ (…) U vraagt mij naar het incident met de deur op 22 mei 2019. Ik heb er spijt van dat ik dat slot eruit heb gehaald. Ik had [eiser] daarover moeten bellen dat ik dat niet had moeten doen. (…) [eiser] heeft mij een brief gestuurd waarin stond dat een aantal mensen bang zijn voor de hond en dat de hond niet mag afkoelen op de plavuizen in de tussenhal. (…) Ik heb de hond na de brief daar niet meer laten liggen, maar wel in het gangetje van de schuur. (…)”

3.Vordering en verweer

3.1.
[eiser] vordert bij dagvaarding dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden en [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekortschiet in de nakoming van zijn verplichting om geen overlast te veroorzaken, zoals opgenomen in artikel 6.6 van de algemene voorwaarden. Er is sprake van een tekortkoming van voldoende gewicht. [gedaagde] gedraagt zich ook niet als een goed huurder ex artikel 7:213 BW door telkens buren ongevraagd te filmen. [gedaagde] trekt zich niets van een waarschuwing van een te starten procedure aan. [eiser] is wettelijk verplicht op te treden tegen [gedaagde] ten opzichte van omwonenden en [eiser] is als toegelaten instelling in de zin van de Woningwet gehouden op te treden tegen overlast, aangezien de leefbaarheid onder druk staat door het gedrag van [gedaagde] . Tot slot heeft [eiser] er belang bij om de schaarse sociale huurwoning te kunnen verhuren aan een huurder die zich wel goed gedraagt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en betwist de gestelde overlast. De klachten die worden benoemd worden door [gedaagde] als stemmingmakerij ervaren en uit niets blijkt dat bijvoorbeeld intimiderend en asociaal gedrag heeft plaatsgevonden. De brieven met betrekking tot de hond van [gedaagde] kunnen niet worden aangemerkt als een aanschrijving in verband met overlast. Van overlast is ook niet gebleken en de vermeende overlast is ook niet aangetoond. Er is geen sprake van concrete meldingen van overlast. [gedaagde] ontkent [buurvrouw 3] bedreigd of geduwd te hebben, maar betwist niet dat ze is gevallen. [gedaagde] ervaart het gedrag van [buurvrouw 3] als stalking. Van een tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de huurovereenkomst is geen sprake en voor zover al sprake is van een tekortkoming is deze niet van voldoende gewicht om tot een ontbinding van de huurovereenkomst te komen. Een ontbinding van de huurovereenkomst heeft voor [gedaagde] onevenredige gevolgen. [gedaagde] is een kwetsbare man van 75 jaar met diverse gezondheidsproblemen. Het kwijtraken van zijn woning zal disproportionele gevolgen voor hem en zijn gezondheid hebben. De verstoorde verhouding met [buurvrouw 3] rechtvaardigt ook geen ontbinding van de huurovereenkomst, zeker nu vaststaat dat [buurvrouw 3] zelf een actieve rol heeft in deze verstoorde verhouding. Haar meldingen worden door [eiser] voor waar aangenomen en [eiser] past geen hoor- en wederhoor toe. Mocht toch tot toewijzing van de gevorderde ontbinding en ontruiming van het gehuurde worden overgegaan, dan verzoekt [gedaagde] de ontruimingstermijn te stellen op minimaal twee maanden na betekening van het vonnis. [gedaagde] heeft geen familie of vrienden in de buurt waar hij op korte termijn terecht zou kunnen met zijn hond.

4.Beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de door [eiser] gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde door [gedaagde] moet worden toegewezen.
4.2.
De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Een huurder is gehouden zich als goed huurder te gedragen (artikel 7:213 van het BW) en de verplichtingen uit de huurovereenkomst met bijbehorende algemene voorwaarden, in het bijzonder artikel 6.6, na te komen. Dit betekent - onder meer - dat hij zich dient te onthouden van het veroorzaken van overlast aan omwonenden. Indien de huurder desondanks overlast veroorzaakt, is er sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Uit de onder de feiten weergegeven weergave volgt dat [eiser] sinds 2016 genoodzaakt is geweest gesprekken met [gedaagde] aan te gaan in verband met een incident of klacht van omwonenden. In juni 2018 volgt een overlastmelding van [buurvrouw 2] en bij brief van 9 juli 2018 wordt [gedaagde] met klem verzocht door [woonconsulent 1] , woonconsulent bij [eiser] , om de overlast te staken en zijn hond niet meer te laten afkoelen in de hal. [gedaagde] heeft verklaard een dergelijke brief te hebben ontvangen. Uit de meldingen nadien en de schriftelijke getuigenverklaringen, zoals onder de feiten weergegeven, komt vervolgens een duidelijk beeld naar voren van omwonenden die bang zijn voor [gedaagde] vanwege zijn gedrag en overlast ervaren van zowel [gedaagde] als zijn hond in en rond het gehuurde ( [buurvrouw 2] , [buurman/buurvrouw 4] ) hetgeen ook wordt bevestigd in de getuigenverklaringen van de woonconsulenten van [eiser] ( [woonconsulent 1] :
Ik heb gesproken met de klagers. Mij viel vooral op dat iedereen aangaf angst te hebben om te vertellen, daarmee bedoel ik angst voor represailles. [medewerker 1 van eiser] :
Sinds [gedaagde] daar is komen wonen is de sfeer in het complex veranderd. Men voelt zich geïntimideerd door het gedrag van [gedaagde] . Ze zijn bang) en in de getuigenverklaring van [buurvrouw 3] (
Hij mocht niet meer met zijn hond in de gang zitten. Andere mensen hadden daar last van en klaagden daarover bij mij. Ik heb ze verwezen naar [eiser] . De hond lag ook in de gang van de berging. De mensen durven daar niet in. Ze gaan dan klagen. (…) De hond ligt nog steeds in de gang van de berging en in de hal. Daarover klagen de buren ook nog steeds bij mij en dan verwijs ik ze naar [eiser] .) Maar niet alleen de getuigenverklaringen van de woonconsulenten ondersteunen de klachten van de omwonenden, ook de e-mail van de wijkagent [plaats] van 23 mei 2019 (zie onder 2.10) en de getuigenverklaring van [beheerder 1] (zie onder 2.20) bieden naar het oordeel van de kantonrechter ondersteuning aan de wijze waarop [gedaagde] met omwonenden omgaat en het intimiderende karakter dat zij hiervan ervaren. Anders dan [gedaagde] meent kunnen de meldingen en brieven zoals weergegeven onder de feiten (2.6, 2.7, 2.8, 2.12, 2.13 en 2.15) wel degelijk als concrete meldingen van overlast en aanschrijvingen om overlast te staken worden opgevat, en had dit ook duidelijk moeten en kunnen zijn voor [gedaagde] . Of [gedaagde] [buurvrouw 3] wel of niet heeft bedreigd of geduwd laat de kantonrechter in het midden, omdat voldoende uit de overige verklaringen blijkt dat het niet alleen [buurvrouw 3] is die overlast ervaart van [gedaagde] . Uit de getuigenverklaringen van [medewerker 1 van eiser] en [buurvrouw 3] blijkt ook dat [gedaagde] na de brieven van [eiser] en na de dagvaarding kennelijk niet in staat is gebleken zijn hond niet meer in de gemeenschappelijke ruimten te laten verblijven. [gedaagde] heeft zich bovendien niet als goed huurder gedragen door het slot van de afgesloten toegang van de deur naar het complex [[...] 8] te forceren en zich daar nog niet zo lang geleden ’s avonds of ’s nachts voor de deur van een bewoonster te begeven (zie de getuigenverklaring van [beheerder 1] ). Al met al heeft [gedaagde] de aard, omvang en duur van de door omwonenden ervaren overlast onvoldoende bestreden en is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die aan [eiser] in beginsel de bevoegdheid geeft de huurovereenkomst te ontbinden. Daarbij merkt de kantonrechter op dat het enkele feit dat [gedaagde] thans geen overlast veroorzaakt, niet maakt dat de tekortkoming niet heeft plaatsgevonden.
4.3.
Uit het verweer van [gedaagde] blijkt dat hij een beroep doet op de “tenzij” bepaling van artikel 6:265 lid 1 BW. In het arrest van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1810) heeft de Hoge Raad in antwoord op prejudiciële vragen het volgende overwogen:
“Dat bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, alle omstandigheden van het geval van belang kunnen zijn, brengt ook mee dat niet op voorhand aan één gezichtspunt een beslissende rol, ongeacht de overige omstandigheden van het geval, kan worden toegekend. (…)
Gelet op het voorgaande bestaat ten aanzien van de ontbinding van een overeenkomst van huur en verhuur van sociale woonruimte geen behoefte aan bijzondere regels. Bij de toepassing van art. 6:265 lid 1 BW kan rekening worden gehouden zowel met het belang van sociale woningbouwverenigingen of -stichtingen om, in geval van misbruik of een andere tekortkoming aan de zijde van de huurder die van voldoende gewicht is, de woning beschikbaar te krijgen ten behoeve van anderen die aangewezen zijn op een sociale huurwoning, als met het belang van de huurder om het ingrijpende gevolg van ontbinding en ontruiming te vermijden. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden.”
4.4.
De kantonrechter oordeelt dat in dit geval sprake is van een tekortkoming van voldoende gewicht om de huurovereenkomst te ontbinden. Daarbij slaat de kantonrechter acht op de aard, omvang en duur van door omwonenden ervaren overlast, het recht van omwonenden op rustig woongenot en de omstandigheid dat [gedaagde] niet of nauwelijks aanspreekbaar is op zijn gedrag en waarschuwingen in de wind slaat. Daartegenover staat het belang van [gedaagde] op voortzetting van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat, hoe verstrekkend de gevolgen voor [gedaagde] ook zijn, het belang van [gedaagde] bij behoud van de huurwoning moet wijken voor het belang dat [eiser] heeft bij het beschikbaar krijgen van de woning voor een andere huurder die aangewezen is op een sociale huurwoning en die wel zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst nakomt.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [eiser] wordt toegewezen. Wel ziet de kantonrechter in de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] aanleiding om de ontruimingstermijn op een maand te stellen.
4.6.
Als in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De kantonrechter:
- ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [[...] 2] ;
- veroordeelt [gedaagde] deze woning binnen een maand na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van [eiser] zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.094,52, waaronder begrepen € 720,00 voor gemachtigdensalaris en
€ 170,00 voor getuigentaxe, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde btw;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. S.M. de Bruijn en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2021.